Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Verfransing van Brussel

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 21 aug 2019 om 15:10
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De verfransing van Brussel is een ontwikkeling waarbij Brussel, dat aanvankelijk bijna uitsluitend Nederlandstalig was, eerst tweetalig werd en vervolgens meertalig, met het Frans als meerderheidstaal en lingua franca.[1] Oorspronkelijk werden er in de stad Brabantse dialecten gesproken,[2][3][4] maar gedurende de laatste twee eeuwen veranderde de taalkundige situatie drastisch. De opmars van het Frans laat zich ten dele verklaren door inwijking uit Frankrijk en Wallonië, maar een belangrijkere factor is dat de Nederlandstalige bevolking in de loop van enkele generaties geassimileerd werd in hun in toenemende mate Franstalige omgeving.[5] Dit kwam door het lage aanzien van het Nederlands in de toenmalige Belgische samenleving.[6] Van het Frans ging, als internationale cultuurtaal bij uitstek in die tijd, een grote aantrekkingskracht uit.[7][8]

De taalwisseling kende een bescheiden begin in de 18de eeuw,[9] maar breidde zich met de groei van de stad na de Belgische onafhankelijkheid pas echt uit over de omliggende gemeenten.[10][11] De werkelijke massale verfransing van de stadsbevolking begon echter pas in de tweede helft van de 19de eeuw.[12] Vanaf 1880[13][14] explodeerde het aantal tweetaligen ten koste van het aantal eentalig Nederlandstaligen.[15][7] Het Nederlands werd niet meer doorgegeven aan de volgende generatie,[16] waardoor het aantal eentalige Franstaligen sterk toenam na 1910.[17]

Vanaf de jaren 1960,[18] na de vastlegging van de taalgrens[19] en de economische ontwikkeling van Vlaanderen,[15] stagneerde de verfransing van de Nederlandstaligen.[20][21] Sindsdien werd Brussel een centrum van de internationale politiek en bestendigde een toestroom van immigranten de positie van allochtone talen en het Frans,[16] ten nadele van het Nederlands.[22] Tegelijkertijd ontstonden er ten gevolge van de verstedelijking[23] Franstalige meerderheden in een aantal gemeenten in de Vlaamse Rand.[19][24][25] Dit fenomeen – gekend als de „olievlek”[26] – vormt samen met het statuut van Brussel[27] een van de belangrijkste twistpunten in de Belgische politiek.[28][29][15]

De middeleeuwen

Rond het jaar 1000 werd het graafschap Brussel – ten noorden van de taalgrens, in Germaans gebied[30][31][5] – een deel van het Hertogdom Brabant, waarvan het een van de vier hoofdsteden zou worden, naast Leuven, Antwerpen en 's-Hertogenbosch. In tegenstelling tot het Graafschap Vlaanderen was Brabant geen leen van de Franse koning maar van het Duitse Heilige Roomse Rijk. In die tijd lag het Graafschap dus onder veel sterkere Franse invloed dan Brussel, temeer omdat een beduidend deel ervan Franstalig was, terwijl dit in Brabant slechts beperkt was tot de landelijke streek rond Nijvel. Zoals in vele andere delen van Europa bediende de bovenlaag van de maatschappij zich in het Graafschap Vlaanderen, veel meer dan in Brabant, vaak van het Frans. Dit kwam in Brussel amper voor.[32]

Aanvankelijk werden in Brussel, zoals overal in West-Europa, ambtelijke stukken in het Latijn opgesteld. Vanaf de late 13e eeuw schakelde men over op de volkstaal, waarbij Brussel zelfs een voorsprong zou gehad hebben op de andere Brabantse steden. Stedelijke verordeningen werden voortaan in het Dietsch opgesteld. Voor overeenkomsten van gronden, cijnzen en renten zou men pas in het begin van de 16e eeuw het Latijn inruilen voor het Nederlands. De bestuurstaal in Brabant zou tot in de late 18e eeuw Nederlands blijven. Onder de Duitse vorst genoten de Brabantse steden veel vrijheid, wat zijn weerslag had op het taalgebruik.[32] Voor 1500 vindt men in de Brusselse stadsarchieven bijna geen Franstalige stukken. In Vlaamse steden als Brugge, Gent, Kortrijk en Ieper schommelde dit aandeel tussen 30 en 60 procent. Dergelijke Franse invloeden kende men in Brabant en Brussel niet.[32]

Na de dood van hertogin Johanna in 1406 werd het Hertogdom Brabant een deel van het Bourgondische Rijk, wat de invloed van het Frans vergrootte.[33]

In 1477 sneuvelde hertog Karel de Stoute en kwamen de Lage Landen onder de soevereiniteit van het Huis Habsburg. Brussel was de hoofdstad van de Bourgondische Nederlanden, of Zeventien Provinciën. In 1506 wordt Filips de Schone koning van Castilië en daarmee een Spaanse vorst. Dit markeert het aanbreken van de Spaanse tijd.

Spaanse tijd

De breuk met de Noordelijke Nederlanden brengt het Nederlands ernstige imagoschade toe.

Vanaf 1531 werd Brussel de Princelijcke Hoofstadt van ’t Nederlandt, hoofdstad van de Spaanse Nederlanden. Door de Scheiding der Nederlanden na de Val van Antwerpen in 1585, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, verschoof het economische en culturele zwaartepunt naar de protestantse Noordelijke Nederlanden. Een groot deel van de maatschappelijke bovenlaag – in totaal zo'n 150.000 mensen – trokken naar het Noorden.[30] Brabant en Vlaanderen werden bepaald door de cultuur van de contrareformatie en de Katholieke Kerk, waarvan de liturgische taal het Latijn was, al werd er wel in de volkstaal gepreekt. In het licht van de contrareformatie werden steeds meer studenten naar de Franstalige en katholieke Universiteit van Dowaai, in Romaans-Vlaanderen, gestuurd.[4] Het Nederlands werd de taal van het calvinisme en beschouwd als antikatholiek.[33] In 1638 zouden de jezuïeten in Brussel drie keer in de week in het Vlaams en tweemaal in het Frans gepreekt hebben.[4] Terwijl in het Noorden een standaardtaal ontwikkeld werd, bleef het Zuiden zijn uiteengroeiende dialecten spreken. Zoals elders in Europa, maar meer uitgesproken, groeide in de 17e eeuw de luister van het Frans en werd het de taal van de hogere adel.[34][35] De gebruikelijke bestuurstaal in deze periode was Frans en soms ook Spaans.[32]

In de Brusselse bovenstad, in de buurt van de Koudenberg en de Zavel, vestigden zich enkele Franstalige edelen, hovelingen en hoge ambtenaren, met hoofdzakelijk Waals dienstpersoneel in hun kielzog. Ook trok de hoofdstad een aantal andere Walen aan, op zoek naar werk. Deze weliswaar beperkte Waalse aanwezigheid leidde tot het opnemen van Waalse woorden in het Brussels dialect, maar de Walen werden toch spoedig vernederlandst.[32]

Oostenrijkse tijd

Het Nederlands lijdt onder de neergang van de Noordelijke Nederlanden, terwijl het Frans volop bloeit.

Na het uitsterven van de Spaanse tak van de Habsburgers, gingen bij de Vrede van Utrecht van 1713 de Zuidelijke Nederlanden over in Oostenrijkse handen.

Reeds in de 18e eeuw, zelfs voor de Franse bezetting, waren er al klachten over de achteruitgang van het Nederlands, dat de status van straattaal had verworven.[36][37] Hiervoor waren meerdere oorzaken. Het repressiebeleid van de Spanjaarden na de splitsing der Nederlanden en de daaropvolgende massale exodus van de intellectuele elite naar het Noorden, lieten het huidige Vlaanderen achter zonder zijn maatschappelijke bovenlaag. Na de Gouden Eeuw (17e eeuw) boerden de Noordelijke Nederlanden op politiek, cultureel en economisch vlak dan zelf achteruit, wat het aanzien van het Nederlands nog verder schaadde. Ondertussen kreeg de Franse cultuur een steeds grotere wereldwijde uitstraling.[20] De Koninklijke Muntschouwburg bijvoorbeeld bracht 95 procent van alle opvoeringen in het Frans.[4] Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog werd Brussel van 1745 tot 1749 kortstondig door de Fransen bezet.[32] Deze omstandigheden droegen ertoe bij dat vooral na 1780 Frans de taal werd van de bourgeoisie,[32] later minachtend bejegend met de spotnaam franskiljons. Bovendien ging de grote bevolkingsgroei tijdens de 18e eeuw gepaard met een verarming van de bevolking, waardoor de volkstaal nog verder gestigmatiseerd raakte. In Brussel verdubbelde het aantal armen tussen 1755 en 1784 tot 15 procent van de stadsbevolking.[36] De zeer kleine Franstalige minderheid daarentegen was welgesteld en vormde de maatschappelijke bovenlaag.[38]

Het percentage van de bevolking dat zich in het openbare leven bij voorkeur in het Frans uitdrukte, bedroeg in 1760 slechts tussen 5 tot 10 procent en lag in 1780 waarschijnlijk rond de 15 procent.[4] Uit notariële archieven en diverse officiële documenten blijkt evenwel dat in 1760 ongeveer een vijfde van de akten in het Frans werd opgesteld. Twintig jaar later was dit ongeveer een kwart; maar ongeveer de helft van de Franstalige akten was afkomstig van de maatschappelijke bovenlaag, die nog geen tiende van de bevolking uitmaakte. De ambachtslieden en kleinhandelaars stelden hun akten in 1760 slechts voor 3,6% op in het Frans; in 1780 was dit gestegen tot 12,8%.[8] Maar in de privésfeer was Nederlands nog veruit de meest gebruikte taal.[8][4]

Jan-Baptist Verlooy, die in Brussel woonde, schreef in 1788 zijn « Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael in de Nederlanden », waarin hij het percentage van de mensen met Nederlands als moedertaal in Brussel-stad nog op 95% schatte.[8] In dit werk benadrukte hij de herwaardering van het Nederlands als voorwaarde voor de democratisering van de samenleving en ontwikkeling van het volk.[32]

Tijdens de Brabantse Omwenteling (1789-1790) verspreidde het stadsbestuur een aantal voorschriften ter ordehandhaving in beide talen, maar dit kwam ook wegens de toestroom van Waalse revolutionairen.[32] In het algemeen gebruikte het Brusselse stadsbestuur voor de inval van de Fransen in 1794 voor officiële mededelingen aan de bevolking slechts in vijf procent van de gevallen het Frans, de rest was in het Nederlands. Voor de Habsburgse administratie was het Frans de voertaal, maar daar kwam het gewone volk maar zelden mee in aanraking.[32]

Franse tijd

Het Frans wordt opgelegd aan alle openbare organen, waaronder het onderwijs.

De Franse bezetting (1794-1814) van het huidige België leidde tot een verdere achteruitgang van het Nederlands, dat meteen werd afgeschaft als bestuurlijke taal.[38][39] Onder de zinspreuk "une nation, une langue" werd het Frans definitief de taal van het openbare leven en van economische, politieke en sociale macht.[40] Het Nederlands zou tot in de 20e eeuw de stempel van armoede en ongeletterdheid met zich meedragen.[41] Daar waar elders in Europa enkel de aristocratie verfranste,[42] kwam in Vlaanderen nu ook de verfransing van de burgerlijke elite in een stroomversnelling.[38] De Franse bezetting is in kwantitatief opzicht niet doorslaggevend geweest, maar legde wel de basis van de verfransing van de Vlaamse middenklasse omdat in deze tijd een overwegend Franstalig onderwijssysteem – weliswaar voorbehouden voor een slechts dunne laag van de bevolking – ingang vond.[43]

Brussel werd gedegradeerd tot de hoofdplaats van het Département de la Dyle. Tot de oprichting van het Eerste consulaat in 1799 betekende de Franse bezetting voor de Zuidelijke Nederlanden een economische ramp: zo werd de haven van Antwerpen lamgelegd en steeg de belastingdruk aanzienlijk. In 1797 werd de universiteit van Leuven gesloten, kerken geplunderd, kloosterordes ontbonden en geestelijken vervolgd.[44] De Brusselse stadsbevolking liep van 74.000 in 1792 terug tot 66.000 in 1799. Zo'n 800.000 mensen zouden de gewesten ontvlucht zijn.[44] De draconische economische maatregelen, de dienstplicht, de drastische inperking van de taalvrijheid en de openlijke jacht op de Kerk, zetten vooral bij de Vlaamse boeren kwaad bloed en leidden tot de Boerenkrijg, die Brussel in 1798 in een staat van beleg bracht.[39]

Frans als bestuurstaal van de stad

Meteen na de inval van de Fransen werd het Nederlands verboden op het Brusselse stadhuis.[8] De verfransingsmaatregelen van de Franse overheden, gezien als onontbeerlijk unificatiemechanisme ter versterking van de staat,[8] waren vooral gericht op de burgerij die in navolging van de Franse Revolutie de macht van de adel moest overnemen. Op de lage sociale klassen, waarvan nog ongeveer 60 procent analfabeet was,[8] was het effect hiervan evenwel zeer beperkt.[34] Het straatbeeld werd bij wet verfranst: opschriften, aankondigingen, straatnamen en dergelijke moesten in het Frans zijn.[8] Officiële documenten moesten voortaan in het Frans opgesteld worden, hoewel een niet-rechtsgeldige vertaling "waar nodig" toegelaten werd.[34] Tegelijkertijd verklaarde men alle werknemers van landelijke gemeenten die het Frans niet machtig waren, niet langer in staat hun functie verder uit te oefenen.[4] Ook het gerecht onderging deze maatregelen: pleidooien, vonnissen en andere geschriften moesten in het Frans opgesteld worden, tenzij dit uit praktische overwegingen niet mogelijk was.[4] Daarnaast vielen ook de notarissen onder deze wet, hoewel het pas in 1803 was dat dit echt in de praktijk werd gebracht. Hierdoor steeg het deel van de akten dat in het Frans opgesteld werd in Brussel tot 60 procent aan het einde van de 18e eeuw en tot 80 procent in het jaar 1813. Dit weerspiegelt echter meer het naleven van de taalwetten dan een evolutie in het taalgebruik van de bevolking. Een betere maatstaf daarvoor zijn de testamenten, waarvan in 1804 nog drie vierde in het Nederlands werd opgesteld, hoewel dit eerder iets voor de betere kringen was.[4] Het deel dat in het Frans opgesteld was, was hoofdzakelijk afkomstig van adellijke families uit het Franse of Spaanse taalgebied.[32] Ook de hogere sociale klassen hielden dus voornamelijk nog vast aan het Nederlands.[4]

Franse bovenstad

Het Frans verankert zich in de residentiële buurten.

Een overzicht van het taalgebruik werd in het begin van de 19e eeuw opgemaakt door het Bureau voor Statistiek van het napoleontische Rijk, waaruit blijkt dat het Nederlands nog de meest gebruikte taal was in de arrondissementen van Brussel en Leuven, met uitzondering van Brussel-stad, waar in sommige wijken het Frans reeds de meest gesproken taal was. In het arrondissement Nijvel, nu in Waals-Brabant, was de volkstaal het Waals.[4] In de Brusselse Vijfhoek (binnen de huidige Kleine Ring) was het Frans toonaangevend in de omgeving van de Hoogstraat, in de aangename wijken[36] van de bovenstad (de Koudenberg, de Zavel...)[45] en aan de markten, terwijl het Nederlands de overhand had aan de haven, de Schaarbeeksepoort en de Leuvensepoort. In Sint-Gillis, vlak naast het centrum, werd in die tijd enkel Vlaams gesproken,[4] maar 150 jaar later was de helft van de bevolking er eentalig Frans. Nu woont er zo goed als geen enkele Nederlandstalige familie meer.[22]

Ondertussen was Brussel alweer aan het groeien: de eerste stadsomwalling was haast spontaan verdwenen en de tweede, waar nu de Kleine Ring ligt, werd afgebroken tussen 1810 en 1840, zodat de stad kon uitdijen over de buurgemeenten.[46]

Na de val van Napoleon bij de Slag van Waterloo werd, zoals op het Congres van Wenen was beslist, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden geboren.

Nederlandse tijd

Willem I slaagt er niet in het Nederlands in ere te herstellen.

Vlak na de oprichting van de nieuwe staat werd, op verzoek van de Brusselse ambachten, het Nederlands weer als officiële taal van Brussel erkend.[8] De korte eenheid tussen Nederland en België van 1815 tot 1830 deed in Vlaanderen geen afbreuk aan het prestige en de economische macht van het Frans,[47] dat de taal van de aristocratie bleef. Brussel en Den Haag waren elk om beurt een jaar zetel van de Groot-Nederlandse regering. In de Tweede Kamer spraken alle Belgische afgevaardigden Frans. Koning Willem I wilde de Zuidelijke Nederlanden op een even ontwikkeld peil brengen als de Noordelijke, en stichtte daartoe een uitgebreid netwerk van scholen die onderwezen in de taal van het volk.[32][38] Hij verhief het Nederlands tot enige officiële taal van de Vlaamse provincies, en kondigde dit in 1823 ook aan voor het tweetalige Brabant (en dus ook Brussel). De Waalse provincies bleven eentalig Frans.[8] De Koning wilde van het Nederlands de landstaal maken, maar de verfranste burgerij, de katholieke kerk en ook de Walen verzetten zich hiertegen.[38] De Franstalige burgerij zag haar plaats in openbare ambten, die onder Franse overheersing enkel de kennis van het Frans vereisten, bedreigd en de Walen vreesden in een overwegend Nederlandstalige staat steeds het vijfde wiel aan de wagen te zijn. Onder die druk voerde Willem I op 4 juni 1830 in heel hedendaags België de taalvrijheid weer in,[48][49] waarmee de eentaligheid van Vlaanderen, waaronder ook Brussel, dus werd opgeheven.[8]

Belangrijk voor de latere ontwikkeling van het Nederlands in België was dat de Vlaamse bevolking voor het eerst op grote schaal in aanraking kwam met het Standaardnederlands.[34] De katholieke kerk zag het "Hollandsch" echter nog altijd als een Trojaans paard voor het protestantisme, terwijl de Franstalige aristocratie en burgerij het Nederlands nog steeds als ondergeschikt aan het Frans beschouwden.[49] De gemeenschappelijke liberale en katholieke afkeer van het Nederlands was een van de aanleidingen voor de Belgische Revolutie en de latere eentaligheid van België.[48][34][39] Die uitgesproken voorkeur voor het Frans zou een grote invloed hebben op het taalgebruik in Brussel.

Belgische tijd

In de 19e eeuw, na het ontstaan van België in 1830, veranderen de taalverhoudingen in het Brusselse pas echt.

Zie ook: Taalstrijd in België

De bourgeoisie verfranste verder, er waren talrijke Franse en Waalse immigranten en voor het eerst zou ook de Vlaamse bevolking in enkele generaties massaal op het Frans overschakelen.[33] Hiervoor waren tal van oorzaken.

Frans als enige officiële taal

De grondwettelijke taalvrijheid geldt in de praktijk vooral voor de overheid zelf.

Reeds op 16 oktober 1830 werd het Nederlands, dat een voorkeursbeleid had genoten onder Koning Willem I, als officiële taal afgeschaft.[50] De enige officiële taal van de jonge gecentraliseerde staat werd Frans, hoewel de meerderheid van de Belgische bevolking Vlaams was.[38][20] Frans werd de taal van het gerecht, de administratie, het leger, de cultuur, het onderwijs en de media. Het genoot het aura van vooruitgang, cultuur en universalisme en gold als kenmerk van "fatsoen".[45] Het Nederlands daarentegen had geen enkel aanzien en werd beschouwd als een taal van kleine boeren en arme arbeiders.[51] Naast de geografische taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië, lag er dus in feite ook een sociale taalgrens tussen Vlamingen en Franstaligen.[52][35][49] Het Frans was de taal van de politieke en economische suprematie van de maatschappelijke elite en een symbool voor opwaartse sociale mobiliteit.[42] Dat Frans spreken chic stond, was ook de Franse dichter Charles Baudelaire niet ontgaan, die bij zijn kortstondige verblijf in België de huichelarij van de bourgeoisie aanklaagde.[53]

In Brussel kan men geen Frans, niemand kan het, maar ze doen alsof ze geen Vlaams kennen: dat getuigt van goede smaak. Het bewijs dat ze het wel degelijk kennen, is dat ze hun dienstpersoneel in het Vlaams afblaffen.[54]
— Baudelaire, 1866

De nieuwe Belgische hoofdstad was ook nog steeds een hoofdzakelijk Nederlandstalige stad, waar de inwoners een lokale vorm van het Zuid-Brabants spraken. Er woonde een Franstalige minderheid van ongeveer 15 procent, die vooral bestond uit Fransen die waren ingeweken tijdens de voorgaande decennia.[38] Toch verhief de eerste burgemeester, Nicolas Rouppe, in 1830 ook voor Brussel het Frans tot enige bestuurstaal.[39] Het politieke centrum in de hoofdstad trok de financieel-economische elite aan, waardoor Brussel snel een Franssprekende bovenklasse en middenklasse kreeg.[52] In 1846 gaf al 37,6% van de bevolking van Brussel-stad (het centrum) aan Franssprekend te zijn; in Gent was dit 5 procent, in Antwerpen 1,9 procent. Een belangrijk deel van die zogenaamde Franstaligen was echter Vlaamse burgerij die zich als Franssprekend opgaf, ook al waren ze van afkomst Nederlandstalig.[55] In 1860 sprak ruim 95% van de bevolking van Vlaanderen Nederlands, maar deze mensen hadden door het cijnskiesrecht nauwelijks economische en politieke macht[41] en zagen de beheersing van het Frans als volkomen noodzakelijk om hogerop te raken.[38][33]

Rol van het onderwijs

Het Franstalige onderwijs verspreidt de tweetaligheid onder de Nederlandstaligen.

De hoofdstad trok veel inwijkelingen uit Vlaanderen aan, dat in de 19e eeuw in een economisch dal zat en met hongersnood kampte.[52] Er bestond een zeker superioriteitsgevoel van Brusselaars, als hoofdstedelingen, ten aanzien van de Vlaamse immigranten van het arme platteland, en ook al spraken beiden dezelfde taal, deed dit zich ook op taalvlak voor. Het Frans werd dus door de Nederlandstalige Brusselaars ook zelf als superieur gezien.[42]

Ook de nieuwe stedelingen verfransten gemakkelijk in twee à drie generaties,[33] met als klassiek patroon eentalig Nederlandse grootouders (die vaak alleen dialect spraken), tweetalige kinderen en eentalig Franse kleinkinderen. Het uitsluitend Franstalige onderwijs speelde hierin een belangrijke rol. Het Vlaams werd als studieobject hardnekkig genegeerd. Vanaf 1842 verdween het zelfs uit de eerste vier jaar van de gemeentelijke jongensscholen, om pas in de derde graad – als verplicht maar minst belangrijk vak – opnieuw opgenomen te worden. In de meisjesscholen was de situatie nog erger en de katholieke scholen hechtten evenmin belang aan de studie van het Nederlands, nog steeds de moedertaal van de meerderheid van de leerlingen.[55]

Pas na het aantreden in 1881 van Karel Buls als burgemeester werden er in Brussel-stad in 1883 weer lagere scholen geopend die in het Nederlands lesgaven.[39] Dit waren de zogenaamde "transmutatieklassen", waarin de eerste twee leerjaren van de lagere school in het Nederlands gegeven werden en pas daarna geleidelijk de overschakeling naar het Frans werd gemaakt.[56] Het voorstel van Buls werd door de gemeenteraad aanvankelijk negatief onthaald, maar werd toch goedgekeurd omdat uit experimenten bleek dat de verwerving van de Nederlandse standaardtaal alvorens met de studie van het Frans te beginnen, uiteindelijk een betere kennis van het Frans opleverde. Ook werd niet aan de dominantie van het Frans geraakt, daar het in de latere jaren opnieuw als instructietaal werd aangewend.[55] Wegens het gezag dat het Frans genoot in de Belgische staat, en desinformatie over het systeem-Buls,[55] werden Vlaamse kinderen – indien mogelijk – nog vaak naar Franstalige scholen gestuurd om deze taal goed te beheersen.[38] Dit was mogelijk door de "vrijheid van het gezinshoofd"; namelijk dat de thuistaal niet automatisch de schooltaal hoefde te zijn. Later zouden de Vlamingen de afschaffing daarvan eisen om de verfransing af te remmen.[56] Doordat Franstalig onderricht verkozen werd boven onderwijs in de volkstaal, was er na de Eerste Wereldoorlog geen enkele Vlaamse klas meer over in Brussel-stad. In de 13 gemeenten van de agglomeratie waren er in 1916 maar 441 Vlaamse tegenover 1592 Franstalige klassen, hoewel de Franstaligen nog geen derde van de bevolking uitmaakten.[56]

Door de ver doorgedrongen tweetaligheid, hoofdzakelijk verworven door Franstalig onderwijs, waren Vlaamse ouders in staat hun kinderen in het Frans op te voeden, waardoor het Nederlands niet werd doorgegeven aan de volgende generatie.[45] Het Frans genoot dus een grote voorkeur als gezinstaal, meer dan tweetaligheid, ook als de partner een Nederlandstalige was. Dit cumulatieve effect was de beslissende factor in de verfransing.[53]

In de rest van Vlaanderen speelde het onderwijs geen rol van betekenis in de verfransing, aangezien de leerplicht pas werd ingevoerd in 1913 en in de meeste lagere scholen in de volkstaal onderwezen werd.[20]

Franstalige inwijking

Door de toestroom vanuit Wallonië en Frankrijk krijgt het Frans voet aan wal.

Tijdens de 19e eeuw was Brussel een toevluchtsoord voor talrijke politieke vluchtelingen, vooral Fransen. Die kwamen in golven aan. De eerste was in 1815 van jakobijnen en bonapartisten, de tweede in 1848, van orleanisten en republikeinen, de derde na de staatsgreep van 1851 en de vierde in 1871, na de Franse nederlaag in de Frans-Duitse Oorlog.[38] Ook kwamen er vluchtelingen van elders in Europa, vooral uit Italië, Polen, Duitsland en Rusland. Die spraken of leerden eerder Frans dan Nederlands, wat de verfransing in de hand werkte.[38]

Als hoofdstad van het nieuwe land trok Brussel ook een belangrijke groep Waalse immigranten aan.[35] In tegenstelling tot de Vlaamse inwijkelingen, die meestal tot de lage sociale strata behoorden, waren de Waalse nieuwkomers vaker ambtenaren en kwamen ze meestal uit de middenklasse.[28] Het imago van het Frans als intellectuele taal werd zo aangedikt, maar ook Waalse arbeiders vonden hun weg naar Brussel.[17] Vooral in de Marollen woonden Waalse en Franse immigranten, waar een mengtaal van Brabants, Frans en Waals gesproken werd,[45] het "Marols". Daarnaast ontving Brussel ook nog een niet onaanzienlijk deel van de verfranste Vlaamse elite.[42]

Tussen 1830 en 1875 nam de bevolking van Brussel-stad toe van ongeveer 100.000 naar 183.683, en verzesvoudigde het aantal inwoners van de agglomeratie van de 19 gemeenten tussen 1830 en 1910[55] tot ongeveer 750.000 mensen.[50]

Het Frans was de elitetaal en vormde een noodzakelijke voorwaarde om hogerop te raken. Daarbij was de Belgische staat eentalig, hetgeen tot sociale druk leidde. Deze factoren versterkten elkaar, en maakten dat Vlamingen vaak zelf de stap zetten naar de verfransing van hun kinderen[57] door ze naar Franstalige scholen te sturen[58] of, als ze zelf voldoende tweetalig waren, hen in het Frans op te voeden.[45] Hierdoor werden honderdduizenden Vlamingen op den duur Franstalig.[35]

Vlaamse grieven

Vlag van de Vlaamse Gemeenschap

-->

In tegenstelling tot de rest van Vlaanderen, wordt het Frans niet zozeer als onderdrukkingsmiddel maar eerder als een kans op vooruitgang gezien.

Zie ook: Vlaamse Beweging

In de eerste decennia van de Belgische onafhankelijkheid groeide langzamerhand de ontevredenheid van de Vlamingen over de achterstelling van hun taal. In 1856 werd op initiatief van eerste minister Pieter de Decker de ’Grievencommissie’ opgericht, een organisatie die de Vlaamse problemen inventariseerde en ijverde voor de tweetaligheid van onderwijs, bestuur, gerecht en leger, maar politiek werd genegeerd.[59] Onder andere Hendrik Conscience, auteur van De Leeuw van Vlaanderen, was hier lid van.[60] Een andere vereniging die de achterstelling van de Vlamingen aankaartte, was Vlamingen Vooruit, opgericht in 1858 in Sint-Joost-ten-Node. Hiervan waren onder meer Karel Buls, burgemeester van Brussel, en Léon Vanderkindere, burgemeester van Ukkel, lid.[39] Hoewel Brussel in 1880 nog voor 57 percent Nederlandstalig was, werden basisscholen pas na 1883 toegelaten in het Vlaams te onderwijzen. In 1881 stond het gemeentebestuur toe dat geboorte-, overlijdens- en huwelijksakten, met ingang van 1884, ook in het Nederlands opgesteld werden, hoewel daar maar in een tiende van de gevallen gebruik van gemaakt zou worden. Dit duidt erop dat in de Brusselse denkwijze de overheersing van het Frans enigszins als normaal ervaren werd, wat de deur naar verfransing openzette.[61] Pas in 1889 werd het Nederlands toegelaten in de rechtszaal, zij het enkel voor mondelinge getuigenissen.[38]

In de late 19e eeuw won de Vlaamse Beweging verder aan kracht en eiste aanvankelijk de tweetaligheid van heel België. Dit voorstel werd door de Franstaligen verworpen:[34] Wallonië mocht immers niet vervlaamsen en Franstaligen vreesden Nederlands te moeten leren om banen bij de overheid te kunnen krijgen.[38][58] De Vlamingen pasten hun eis aan en begonnen te ijveren voor de eentaligheid van Vlaanderen, waar de Brusselse agglomeratie in sociologisch opzicht nog deel van uitmaakte.[33] De Vlamingen hoopten door de afbakening van de taalgebieden de opgang van het Frans aan banden te kunnen leggen. Een bekend voorbeeld dat grote beroering veroorzaakte en een bijkomende aanzet gaf voor de Vlaamse taaleisen, was dat de Vlaamse arbeider Jozef Schoep op het gemeentehuis van het Brusselse Sint-Jans-Molenbeek weigerde een in het Frans opgestelde geboorteakte te aanvaarden. Hij werd hiervoor tijdens een proces in het voorjaar van 1873, waarop zijn advocaten meermaals het recht werd ontzegd in het Nederlands te pleiten, veroordeeld tot een boete van 50 frank. Niet veel later werd de wet-Coremans goedgekeurd, die aan Nederlandstaligen het recht gaf in het Nederlands terecht te staan.[62]

In het algemeen kon de Vlaamse Beweging in Brussel evenwel niet op veel steun rekenen. Elke poging om het gebruik van het Nederlands te bevorderen en de expansie van het Frans – symbool van sociale promotie – te beperken werd eerder beschouwd als verlamming van het opklimmen van de sociale ladder in plaats van een ontvoogdingsstrijd zoals in de rest van Vlaanderen.[42] Waar in andere steden als Gent de Vlaamse arbeidersklasse gedomineerd werd door een Franstalige toplaag, was dit onderscheid in Brussel minder gemakkelijk te maken, omdat ook Walen deel uitmaakten van het proletariaat. Die linguïstische heterogeniteit, gekoppeld aan het feit dat de meeste toplui van de arbeidersbewegingen Franstalig waren, maakte dat die verenigingen de klassenstrijd niet opvatten als een taalstrijd. Vanaf de eeuwwisseling verdedigde de Brusselse arbeidersbeweging zelfs tweetaligheid als emancipatiemiddel voor de Brusselse arbeidersklasse. Met de hulp van het onderwijssysteem werd zo de verfransing van duizenden Brusselse arbeiders in de hand gewerkt.[17]

Taalwetten

De Brusselse gemeenten worden uitgesloten van de vernederlandsing van het lokale bestuur.

Zie ook: Taalwetgeving in België

De meeste gemeenten werden in het Frans bestuurd. Pas met de wet-De Laet uit 1878 zou hier geleidelijk aan verandering in komen. Voortaan moest in de provincies Limburg, Antwerpen, West- en Oost-Vlaanderen en het arrondissement Leuven alle communicatie met het publiek in het Nederlands of in de twee talen gebeuren. Voor het arrondissement Brussel moest dit enkel op aanvraag of als antwoord op Nederlandse brieven.[63] Rond 1900 werden de meeste grote Vlaamse steden, taalgrensgemeenten en gemeenten van de Brusselse agglomeratie evenwel nog hoofdzakelijk in het Frans bestuurd.[26]

In 1921 werd voor het eerst het territorialiteitsbeginsel erkend, wat in feite het erkennen van de taalgrens inhield.[64] De Vlamingen hoopten zo de opmars van het Frans een halt te kunnen toeroepen. België werd opgedeeld in drie taalgebieden: een eentalig Nederlands gebied in het noorden (Vlaanderen), een eentalig Frans gebied in het zuiden (Wallonië) en een tweetalig deel (Brussel), hoewel in dat laatste gebied de meerderheid van de bevolking nog Nederlandstalig was.[38] De gemeenten in de Brusselse agglomeratie, het tweetalige deel van België, mochten hun interne bestuurstaal vrij kiezen. Dit was op Sint-Stevens-Woluwe na steeds Frans.[26]

Talentellingen

Tweetaligheid wint snel veld bij de eentalige Nederlandstaligen, waarna enkel het Frans wordt doorgegeven aan de volgende generatie.

Zie ook: Talentelling

De wet uit 1921 werd verfijnd in de taalwet uit 1932. Sindsdien mochten de centrale overheid alsook de provincie- en gemeentebesturen in de vier Vlaamse provincies en de arrondissementen Leuven en Brussel (met uitzondering van de Brusselse agglomeratie) enkel het Nederlands als bestuurstaal gebruiken. De wet bepaalde echter ook dat gemeenten aan de taalgrens of in de omgeving van Brussel tweetalige dienstverlening moesten hebben als de taalminderheid groter werd dan 30% en dat de bestuurstaal gewijzigd werd als die minderheid groter werd dan 50%.[64] Dit werd bepaald bij een tienjaarlijkse talentelling,[65] waarvan de uitslagen door de Vlamingen herhaaldelijk in twijfel getrokken werden.[66] In 1932 werd Sint-Stevens-Woluwe (nu deel van Zaventem), als enige gemeente in de geschiedenis, teruggetrokken uit de tweetalige Brusselse agglomeratie omdat het percentage Franstaligen er onder de 30% strandde.[26] Toen al kregen deze taalwetten Franstalige tegenwind. Een groepering die zich verzette tegen de "flamingantische tirannie" was de "Ligue contre la flamandisation de Bruxelles", die onder meer tegen de tweetaligheid van Elsene was, maar voor het invoeren van het Frans als officiële taal van Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem, aangezien daar volgens de talentellingen meer Franstaligen woonden dan Nederlandstaligen in Elsene. Daarnaast verdedigde ze ook gedreven de "vrijheid van gezinshoofd" (vrije keuze van de onderwijstaal), een belangrijke factor in de verfransing.[67]

Ontwikkeling in Brussel-stad

Zie ook: Resultaten van de talentelling per gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Terwijl de Brusselse agglomeratie sterk groeide, daalde het inwoneraantal van de binnenstad vanaf ongeveer 1890 aanzienlijk. In 1910 had Brussel-stad nog 185.000 inwoners; in 1925 was dit gedaald tot 142.000. Hiervoor waren verschillende oorzaken, waaronder de stank en het besmettingsgevaar van de Zenne.[68] Het gebrek aan hygiëne en de overbevolking leidde tot choleraplagen in 1832 en de winter van 1848-1849,[68] waardoor deze rivier in 1863-1879 overwelfd werd. Een andere reden van de ontvolking was de stijgende prijs van bouwgrond en de hogere huurgelden. Ook de octrooibelastingen, die de ontwikkeling van de stad verstikten en volgens toenmalig burgemeester Charles de Brouckère in 1848 zo'n 30% hoger lagen dan in de buurgemeenten, dreven de kost van levensonderhoud hoog op. Het octrooistelsel zou in 1860 afgeschaft worden. Ook de industrialisatie in de randgemeenten lokte de arbeidersklasse weg uit de binnenstad. Deze sociale verdringing versnelde het verfransingsproces van de binnenstad.[46]

Bij de talentelling van het jaar 1846 gaf nog 60,6% van de inwoners aan meestal Nederlands te spreken, voor 38,6% was dit Frans. Bij de census van 1866 werden combinaties van talen ingevoerd, waardoor de verdeling zich als volgt herschikte: 39% sprak Nederlands, 20% Frans en 38% kende beide talen. Er werd evenwel niet verduidelijkt of men de kennis dan wel het gebruik van een taal vroeg, en evenmin werd gevraagd of die taal dan wel de moedertaal was.[42] In 1900 oversteeg in Brussel-stad het percentage eentalige Franstaligen voor het eerst het percentage eentalige Vlamingen, maar dit kwam enkel door de aangroei van het aandeel tweetaligen ten koste van de eentalig Nederlandstaligen.[61][69] Tussen 1880 en 1890 steeg het aantal tweetaligen spectaculair van 30 naar 50 procent – grotendeels als gevolg van de "transmutatieklassen" – en daalde dat van de mensen die enkel Nederlands spraken van 36,3 procent in 1880 tot 17 procent in 1910, terwijl het aantal tweetaligen constant bleef op 50 procent.[55] Hoewel het begrip "tweetalig" door de overheid misbruikt werd om de Franstaligheid van de stad te bewijzen,[55] is het duidelijk dat het Frans voet aan de grond kreeg in zowel het openbare leven als privéleven van de Nederlandstalige Brusselaars.[61]

In 1920 werden drie randgemeenten bij de gemeente Brussel ingelijfd om de binnenhaven uit te breiden. In Haren klokte het percentage eentalige Vlamingen in dat jaar nog af op 82,6%. Nog steeds is dit dorp, dat nooit tot een echt stadsdeel uitgroeide, een van de meest Vlaamse van het Gewest.[70] In Laken waren er nog maar 21% Nederlandstaligen, met 60% tweetaligen. In Neder-Over-Heembeek was het percentage van eentalige Franstaligen nog beperkt tot 2,1%, met 30% tweetaligen. Na 1920 zijn de cijfers voor deze deelgemeenten inbegrepen in de cijfers van Brussel-stad.

Uitbreiding van de agglomeratie

Naast Brussel-stad verfransten de gemeenten Elsene, Sint-Gillis, Etterbeek, Vorst, Watermaal-Bosvoorde en Sint-Joost-ten-Node het snelst. In Elsene, reeds in 1846 voor 45% Franstalig, slonk het aandeel eentalig Nederlandstaligen van 53,6% tot 3%, en bedroeg het aandeel eentalige Franstaligen in 1947 reeds 60%. Waar Sint-Gillis in 1846 nog voor 83% Nederlandstalig was, was dit honderd jaar later geëvolueerd tot voor de helft eentalig Frans met 39% tweetaligen. Etterbeek ging eveneens van een 97% eentalig Nederlands dorp over naar een stadsdeel waar bijna de helft enkel het Frans machtig was. Hetzelfde gold voor Vorst en Watermaal-Bosvoorde, waar de ongeveer volledig Nederlandstalige bevolking evolueerde naar ongeveer evenveel Franstaligen als tweetaligen, waardoor de eentalige Vlamingen een kleine minderheid werden, respectievelijk 5,7 en 6,9%. Terwijl er in Sint-Joost-ten-Node in 1846 nog evenveel eentalige Vlamingen als Franstaligen waren, waren er in 1947 nog maar 6% eentalige Vlamingen tegenover 40% eentalige Franstaligen.

In 1921 werd de agglomeratie nog verder uitgebreid: de gemeenten Laken, Neder-Over-Heembeek en Haren werden bij Brussel-stad ingelijfd, en Sint-Pieters-Woluwe en Sint-Stevens-Woluwe werden bij wet een deel van de agglomeratie, wat het totaal op 17 bracht.[26] Daarvoor stonden op deze lijst al 15 gemeenten: Anderlecht, Brussel-stad, Elsene, Etterbeek, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde.[71] In 1932 werd Sint-Stevens-Woluwe weer uit de lijst van Brusselse gemeenten geschrapt, omdat het percentage Franstaligen onder de 30% lag, waardoor het totaal terugviel tot 16.[26]

Meest gesproken taal
(huidige 19 gemeenten)
Jaar Nederlands Frans
1910 49,1% 49,3%
1920 39,2% 60,5%
1930 34,7% 64,7%
1947 25,5% 74,2%

Na de talentelling van 1947 werden, door Vlaamse druk uitgesteld tot 1954, Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem aan de lijst toegevoegd. Dit was de laatste uitbreiding van de officieel tweetalige Brusselse agglomeratie en bracht het aantal Brusselse gemeenten op een totaal van 19. In de randgemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel was er een Franstalige minderheid ontstaan, groter dan 30%, waardoor daar taalfaciliteiten ingevoerd werden, hoewel die gemeenten officieel tot het Nederlandse taalgebied bleven behoren.[64]

Uit rechtsstaande tabel blijkt duidelijk dat volgens de resultaten van de talentellingen in de gemeenten van het huidig Brussels Hoofdstedelijk Gewest de meest (of uitsluitend) gesproken taal Frans werd. Opgemerkt moet wel worden dat in 1947 het percentage "tweetaligen" 45,1 procent bedroeg, dat van de eentalig Nederlandstaligen 9,4 en dat van de Franstaligen 38 procent. De tweetaligen waren meestal Vlamingen die ook het Frans beheersten en zo als "tweetaligen" en niet als "Nederlandstaligen" in de statistieken werden opgenomen.[61]

Vastlegging taalgrens

De bestuurstalen worden vastgelegd: Brussel wordt ingesloten door zijn Vlaamse gordel.

Zie ook: Taalgrens en Faciliteitengemeente

Na een Vlaamse boycot van de talentelling die had moeten plaatsvinden in 1960 en na twee grote Vlaamse marsen op Brussel,[66] werd de taalgrens definitief vastgelegd in 1962 en werden de talentellingen afgeschaft. Verschillende gemeenten gingen van het ene taalgebied over naar het andere. Zo gingen de gemeenten die nu Voeren vormen naar Vlaanderen, en Komen-Waasten en Moeskroen gingen naar Wallonië. In het Brusselse werden in Wezembeek-Oppem en Sint-Genesius-Rode nog taalfaciliteiten ingevoerd voor de Franstaligen, die bij de laatste telling in 1947 net onder de 30% uitkwamen.[64] Brussel werd definitief beperkt tot de 19 gemeenten en werd een tweetalig eiland binnen het eentalige Vlaanderen.[72] Wegens de omstredenheid van resultaten van de talentellingen werd het Centrum Harmel ingeschakeld als adviesorgaan voor de toewijzing van gemeenten aan het ene of andere taalgebied. De Franstaligen zagen de beperking van Brussel tot de 19 gemeenten als een ontkenning van de sociologische realiteit, aangezien de vastlegging van de taalgrens gebaseerd was op de resultaten van de talentelling van 1947 en niet van 1960. Franstalige bronnen beweren dat op dat moment er ook in Alsemberg, Beersel, Sint-Pieters-Leeuw, Dilbeek, Strombeek-Bever, Sterrebeek en ook opnieuw in Sint-Stevens-Woluwe Franstalige minderheden groter dan 30% waren ontstaan,[64] waardoor er voorheen faciliteiten hadden ingevoerd moeten worden. Een politiek splijtpunt is dat de Franstaligen de faciliteiten steeds als een verworven recht hebben beschouwd, terwijl de Vlamingen dit zagen als een uitdovende overgangsfase om de minderheden de kans te geven zich te integreren.[72][64][73]

De opdeling in officiële taalgebieden had ook ernstige gevolgen voor het onderwijs; de "vrijheid van het gezinshoofd" werd afgeschaft. Voortaan moesten Nederlandstalige kinderen onderwijs volgen in het Nederlands en Franstalige kinderen in het Frans.[56] Dit wierp een dam op tegen de verfransing, die zich tegen de jaren zestig al heel sterk in het Brusselse geworteld had. Dit was echter niet naar de zin van de meer radicale Franstaligen, vooral dan het jonge FDF, die voor de herinvoering ervan ijverden.[56][74]

Franstalige ontevredenheid

De verplichte tweetaligheid van Brussel en de eentaligheid van de Rand stoten op Franstalig ongenoegen.

In 1964 werd als reactie op de vastlegging van de taalgrens en de consequenties daarvan het Front démocratique des francophones (FDF) opgericht. De Franstalig-Brusselse partij was tegen de beperking van Brussel tot de 19 gemeenten.[28] Ze eiste de herinvoering van de vrije taalkeuze in het onderwijs, de vrije groei van de agglomeratie over de taalgrenzen heen, economische bevoegdheden voor de agglomeratie (het latere Brussels Gewest), en ging akkoord met de tweetaligheid van de Brusselse instanties, maar zonder verplichte individuele tweetaligheid van haar ambtenaren. Ze had ook bezwaar tegen een vaste vertegenwoordiging van de taalgroepen in die instanties en beschouwde die als ondemocratisch. De partij behaalde electorale successen bij de verkiezingen in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw, vaak in alliantie met een andere Franstalige groepering, "Démocratie Bruxelloise", of in de Vlaamse Rand onder de koepel van de lijst "Liberté et Démocratie".[74] Bij haar eerste opkomst met de verkiezingen van 1964 voerde de partij campagne onder de omstreden slogan "Brüssel Vlaams, ça jamais", geschreven in gotische letters, doelend op de Flamenpolitik van de Duitsers en de daarmee gepaard gaande collaboratie van delen van de Vlaamse Beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog.

In 1971 haalde het FDF, gesteund door Paul-Henri Spaak, met de lijst "Rassemblement Bruxellois", in een verhit communautair klimaat (Leuven Vlaams, de eerste staatshervorming), een grote verkiezingsoverwinning. Veelbesproken hierbij was het fenomeen van de "FDF-Vlaming" of "valse Vlaming". In de Brusselse Agglomeratieraad, opgericht in 1971 en voorloper van het Brussels Parlement, was een vast aantal zetels gereserveerd voor de Nederlandstaligen, waarbij het bezit van een Nederlandstalige identiteitskaart als criterium gold. Een aantal Franstaligen vroeg er zo een aan, en werd zo als "Nederlandstalige" verkozen op de lijst van het Rassemblement Bruxellois. Elf van de in totaal 30 Nederlandstaligen waren dus "vals". Het FDF was een van de voorvechters van de uitbouw van de Brusselse agglomeratie tot een "région à part entière", met volwaardige gewestbevoegdheden.[75] De Vlaamse partijen waren eerder gewonnen voor een systeem waarbij Brussel door de beide gemeenschappen samen of door de federale staat beheerd zou worden.[76] De discussie zou aanslepen tot de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989, met taalgaranties voor de Nederlandstaligen.

Bij de Belgische gemeentefusies van 1976 gingen min of meer verfranste dorpen op in grotere gemeenten met een Vlaamse meerderheid,[64][77] waardoor het aantal Franstalige verkozenen slonk.[78] Zo gingen Zellik naar Asse, Sint-Stevens-Woluwe en Sterrebeek naar Zaventem, Strombeek-Bever naar Grimbergen, en ontstonden daarnaast ook grotere gemeenten, met een sterker Vlaams overwicht, als Sint-Pieters-Leeuw, Dilbeek, Beersel en Tervuren. Het FDF beschouwt dit als een reden, en niet als een gevolg, van de gemeentefusies.[74] Die partij zorgde in datzelfde jaar in de persoon van Roger Nols, burgemeester van Schaarbeek, voor groot communautair oproer met de zogenaamde "lokettenkwestie". Tegen de taalwetten in, wees hij van de negen loketten in het gemeentehuis er zes toe aan de Franstaligen, twee aan de "gastarbeiders" en één aan de Nederlandstaligen. Na een nationale rel werd op een theatrale manier de situatie onder bescherming van de rijkswacht rechtgezet en kon iedereen aan elk loket in zijn eigen taal terecht.[66][74]

Herwaardering van het Nederlands

Het Nederlands wint aan kracht en houdt een verdere verfransing van de Vlamingen tegen.

Gelijktijdig met opgedreven communautaire spanningen, werd de sociolinguïstische achterstelling van het Nederlands geleidelijk aan weggewerkt door onder andere de erkenning van het Nederlands als enige taal van Vlaanderen, de uitbouw van een goed functionerend Vlaams onderwijsnet, de Vlaamse economische ontwikkeling en de popularisering van de Nederlandse standaardtaal.[43]

Vernederlandsing van het onderwijs

In 1971 behaalde het FDF in Brussel de vrije taalkeuze aangaande het onderwijs, ervan uitgaande dat de verfransing zich zo zou kunnen voortzetten. Inderdaad slonk het aantal kinderen in het Vlaams-Brusselse onderwijs van 6.089 kleuters en 15.611 leerlingen in het schooljaar 1966-67 tot 5.401 respectievelijk 11.839 negen jaar later.[56] Het in 1967 opgerichte Vlaams Onderwijscentrum (VOC) begon van bij zijn oprichting promotiecampagnes voor het Nederlandstalig onderwijs, aanvankelijk gericht op Vlaamse gezinnen. In 1976 werd deze taak overgenomen door de Nederlandse Cultuurcommissie (NCC, voorloper van de VGC), die ook zwaar investeerde in de verbetering van de kwaliteit van de Vlaamse scholen. Vanaf het schooljaar 1978-79 begon deze strategie haar vruchten af te werpen en steeg het aantal inschrijvingen van kleuters opnieuw, enkele jaren later gevolgd door een stijging in de lagere scholen.[56] Zo goed als alle Nederlandstaligen geboren na halverwege de jaren 70 hebben uitsluitend Vlaamse scholen bezocht.[22] De verfransing van de Vlamingen was tegen die tijd zeldzamer geworden; voortaan was het de buitenlandse immigratie die het Frans nog een duwtje in de rug zou geven ten nadele van het Nederlands.[57]

In de jaren 80 concentreerde de NCC zich vervolgens op klassiek tweetalige gezinnen. Een eerder onvoorzien neveneffect was dat ook eentalig Franse gezinnen, naarmate tweetaligheid de intellectuele norm werd, hun kinderen naar het Vlaamse onderwijs begonnen te sturen.[79] Het Vlaamse onderwijs in Brussel oefent tegenwoordig een grote aantrekkingskracht uit op anderstalige leerlingen: in 2005 volgde 20% van de leerlingen in Brussel Nederlandstalig secundair onderwijs, terwijl dit voor het kleuteronderwijs 23% was.[80] Zo zijn de moedertaalsprekers van het Nederlands in de Vlaamse scholen herleid tot een minderheid, wat specifieke ondersteuningsmaatregelen vereist om de kwaliteit van het onderwijs te verzekeren.[56]

Economische ontwikkeling van Vlaanderen

Het allochtone Frans en de wegzinking van Wallonië in een economisch dal deden het prestige van het Frans ten opzichte van het Nederlands in België geen goed.[81] Ondertussen boomde de Vlaamse economie, ontwikkelde de Nederlandstalige middenklasse zich en groeide daarmee het aanzien van het Nederlands.[82] Nu nog steeds hebben de in Brussel geboren Brusselaars uit een eentalig Nederlands gezin een lager onderwijsprofiel dan het Brusselse gemiddelde. Daarentegen hebben ongeveer 30 percent van de Vlaamse nieuwkomers een diploma hoger of universitair onderwijs, en zeker de recente verhuizers zijn hooggeschoold. Sinds 1970 zijn er bijvoorbeeld meer Nederlands- dan Franstalige universiteitsstudenten.[20] Het Nederlands wordt tegenwoordig niet meer geassocieerd met laagopgeleide arbeiders.[81] Het gebrek aan aanzien van het Nederlands was vroeger een van de voornaamste beweegredenen voor Nederlandstaligen om ook in de privésfeer over te schakelen op Frans. De Waalse immigranten van de laatste twintig jaar hebben eveneens een hoger onderwijsniveau dan vroeger en kennen veel vaker Nederlands dan voorheen.[22] Tweetaligheid werd een vereiste voor goede banen.[37] Het prestige dat het Nederlands tegenwoordig in Brussel geniet, is vooral van economische aard.

Er wordt vanuit verschillende hoeken gesteld dat, wil de Vlaamse Gemeenschap haar taal een prominentere plaats geven in Brussel, zij vooral moet investeren in de aantrekkelijkheid van Nederlandstalig onderwijs.[80][53] Een ander aspect van het economische belang van het Nederlands in Brussel is dat de taal wordt losgekoppeld van haar relatief gewicht in de Brusselse bevolking en vooral wordt bepaald door de relaties tussen Brusselse en Vlaamse (en andere Nederlandstalige) bedrijven, wat het belang van het Nederlands versterkt.[53] Het hefboomeffect van een algemenere kennis van het Nederlands en het onrechtstreeks in aanraking komen met andere aspecten van de Nederlandstalige cultuur, zou de verstandhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen kunnen verbeteren en deze cultuur op termijn zelfs verrijken, zoals dat nu met het Frans gebeurt.[53]

Buitenlandse immigratie

De internationalisering geeft het Frans wind in de zeilen.

Zie ook: Brussel als Europese hoofdstad

In het jaar 1958 werd Brussel de zetel van de Europese Economische Gemeenschap (nu EU), terwijl ook de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) zich in 1967 in Evere kwam vestigen. Dit, gekoppeld aan een economische immigratie uit Zuid-Europa, en iets later ook uit hoofdzakelijk Turkije, Marokko (een voormalig Frans protectoraat) en Congo (een voormalige Belgische kolonie), wijzigde de samenstelling van de Brusselse stadsbevolking. Tussen 1961 en 2006 steeg het aandeel inwoners van niet-Belgische afkomst van 6,8 procent tot 56,5 procent.[80][83] De nieuwkomers namen in groten getale het Frans aan, temeer omdat velen uit Franstalig Afrika kwamen.[57][84]

In het algemeen kan gesteld worden dat buitenlandse inwijking het Nederlands verder heeft doen achteruitgaan ten opzichte van het Frans, en in die zin een verdere verfransing van de stad met zich meebracht, hoewel dit in tegenstelling tot de eerste helft van de 20e eeuw, niet zozeer een verfransing van de Vlaamse inwoners inhield.

Verfransing van de buitenlanders

Vooral bij de Marokkanen krijgt het Frans als omgangstaal binnen de eigen gemeenschap een steeds belangrijker plaats naast het Arabisch of Berbers, dat gestaag aan belang inboet. De Turken houden veel meer vast aan hun eigen taal, maar ook in hun gemeenschap groeit het belang van het Frans. Het Nederlands krijgt in beide migrantengroepen amper voet aan de grond. Kinderen uit zowel de Turkse als de Marokkaanse gemeenschap volgen of volgden bijna allemaal Franstalig onderwijs, wat niet vreemd is aan het feit dat het Frans steeds vaker in het gezin of de vriendenkring wordt gesproken.[53] Deze evolutie is ook merkbaar bij de migranten van Portugese, Spaanse, Italiaanse of Griekse afkomst, waar het Frans aanzienlijk gemakkelijker opgang maakt als omgangstaal. Bij deze Zuid-Europese migranten was het Frans evenwel al prominenter aanwezig als gezinstaal voor hun komst naar Brussel, versterkt door het feit dat velen van hen een aan het Frans verwante Romaanse taal als moedertaal spreken.[53] De Noord-Europeanen, grotendeels pas aangekomen na de jaren 80, houden veel meer vast aan hun eigen taal als gezinstaal. Velen onder hen spreken thuis andere grote en sterke talen als Duits of Engels, die weerwerk kunnen bieden tegen het Frans. Als ze huwen met een Franstalige, wordt de gezinstaal wel vaak Frans. Voor deze gemeenschap is een blijvende weerslag van hun aanwezigheid op de balans Frans-Nederlands dus niet gemakkelijk te bepalen.[53]

Het multiculturele en multi-etnische karakter van Brussel heeft het taalperspectief dus verruimd over de Nederlands-Franse tegenstelling heen. Het Nederlands is onder de allochtonen echter duidelijk veel minder vertegenwoordigd dan het Frans: van de 74 Vlaamse verkozenen waren er bijvoorbeeld slechts twee allochtonen, wat relatief gezien negen keer minder is dan bij de Franstaligen.[80] Van de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met buitenlandse nationaliteit zei in het jaar 2000 2,9% thuis uitsluitend Nederlands te spreken, tegenover 9,2% uitsluitend Frans. Daarnaast sprak nog eens 15,9% naast een buitenlandse taal ook nog Frans in gezinsverband.[22]

Internationalisering en opkomst van het Engels

Naarmate de Europese Unie wordt uitgebreid en er meer buitenlandse ambtenaren en ander internationaal personeel zich in Brussel vestigen, groeit de bezorgdheid onder de Franstaligen dat het Engels weleens de nieuwe lingua franca zou kunnen worden.[85][86] Van "verengelsing", zoals in het verleden van "verfransing" sprake was, kan echter niet gesproken worden, omdat er geen verdringing van de andere taal zou plaatsvinden.[53] Van het Nederlands, dat bijna enkel als thuistaal en officiële taal dienstdoet, wordt niet verwacht dat het onder een opkomst van het Engels zal lijden.[81] Anderzijds wordt ook gesteld dat net de Franstaligheid van Brussel de positie van het Frans in de Europese instellingen tegen afbrokkeling beschermt.[87] Ondertussen beweren wel meer mensen goed tot uitstekend Engels te spreken dan Nederlands, respectievelijk 35 tegen 28 procent.[88] In 2000 stond dit voor beide nog op 33 procent. De kennis van het Nederlands is er dus op achteruitgegaan, hoewel op de arbeidsmarkt de kennis van het Nederlands meer gevraagd wordt dan die van Engels.[1] Het Nederlands wordt echter niet door het Engels "verdrongen", daar slechts 3 procent van de mensen die Engels spreken die taal als moedertaal heeft. Het Engels als wereldwijde lingua franca vervult een steeds belangrijkere rol in het economische en culturele leven en vormt in die zin eerder een bedreiging voor het Frans dan voor het Nederlands, dat die functies in Brussel al een tijd niet meer vervult. Als men Nederlands spreekt (ook als tweede taal), is men meestal drietalig.[81]

De buitenlandse immigratie liep gelijk met een stadsvlucht van Brussel naar de Vlaamse Rand. Mede hierdoor ontstond in de omliggende randgemeenten een permanente, en groeiende, anderstalige (in hoofdzaak Franstalige) aanwezigheid.[89]

Ontstaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

De 19 gemeenten vormen samen het enige officieel tweetalige deel van België.[90]

De oprichting van een eigen Brussels Gewest liet lang op zich wachten door de verschillende visies over de federalisering van België. De Vlaamse partijen vroegen aanvankelijk vooral culturele bevoegdheden, terwijl de Franstaligen economische autonomie wilden. De Vlamingen vreesden ook geminoriseerd te worden door twee Franstalige gewesten en zagen de oprichting van het Brussels Gewest als de definitieve ontkoppeling van Brussel met Vlaanderen, en daardoor als toegeving aan de verfransing.[76]

In 1989 werd het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan toch officieel opgericht, als opvolger van de Brusselse Agglomeratieraad. Het kreeg een eigen regionaal parlement, met een gegarandeerde minimumvertegenwoordiging van de Vlamingen (17 van de 89 zetels, ongeveer een vijfde), en een paritaire regionale regering (met uitzondering van de minister-president en de staatssecretarissen). Brussel heeft evenwel geen eigen gemeenschap, waardoor zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap in Brussel bevoegd zijn. Aan Nederlandstalige kant ontstond de Vlaamse gemeenschapscommissie (VGC, opvolger van de Nederlandse Cultuurcommissie) en aan Franstalige kant de Franse gemeenschapscommissie (COCOF). De middelen van het Brussels Gewest gaan in een 80-20 verhouding naar respectievelijk de COCOF en de VGC.[91][92]

Huidige toestand van het Nederlands

Plaats van het Frans (rood) en het Nederlands (geel) in de Brusselse gezinnen, 2006

Uit de laatste talentelling, in 1947, bleek dat de Nederlandstalige gezinnen over het algemeen geconcentreerd woonden in het noordwesten van het Gewest. In de gemeenten Evere, Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Sint-Jans-Molenbeek, Jette, Anderlecht en Koekelberg maakten zij meer dan een derde van de bevolking uit. In tegenstelling tot de meer residentiële gemeenten in het zuidoosten verliep de verfransing daar ook trager. Op basis van steekproeven blijkt dat in Evere en Molenbeek de Vlaamse aanwezigheid sindsdien is geslonken, maar dat in de andere noordwestelijke gemeenten het aandeel Nederlandstaligen relatief hoog is gebleven vergeleken met de andere Brusselse gemeenten. Daar is het Nederlands tevens het meest gekend door niet-Nederlandstaligen, meestal hoger dan 20 procent. Uitschieters zijn Ganshoren, dat met 25 procent koploper is voor de kennis van het Nederlands bij anderstaligen, en Sint-Gillis, waar het Nederlands als gezinstaal nu zo goed als verdwenen is.[22]

Hoe jonger de beschouwde generatie, hoe groter het aandeel niet-Vlaamse Nederlandstaligen. De groep die van huis uit enkel Nederlands kent, en in mindere mate ook de klassiek tweetaligen, heeft een ouder profiel dan het Brusselse gemiddelde. Tussen 2000 en 2006 nam het percentage eentalig Nederlandse gezinnen af van 9,5 naar 7,0 procent, en het percentage klassiek tweetaligen van 9,9 naar 8,6 procent.[1] Terwijl de groep moedertaalsprekers van het Nederlands dus verder slinkt, groeit het aantal inwoners van allochtone afkomst met een goede tot uitstekende kennis van het Nederlands.[22] De helft van de mensen die minstens goed Nederlands spreken, heeft deze taal buiten het gezin geleerd en hun aandeel zal naar verwachting verder groeien.[1]

Van alle handelsvennootschappen met zetel in Brussel gebruikt 35 procent het Nederlands als interne voertaal en als communicatietaal met de overheden.[93] Een derde van alle jobaanbiedingen vraagt om tweetaligheid, een vijfde vraagt daarnaast ook nog kennis van het Engels. Meertalige banen worden meestal ingevuld door Vlamingen.[94] Van alle reclamecampagnes in Brussel is zo'n 41,4 procent tweetalig Frans-Nederlands, een derde eentalig Frans, een tiende tweetalig Frans-Engels en 7,2 procent drietalig.[94][53] Het aantal Nederlandstaligen groeit overdag sterk aan door de 229.500 pendelaars uit het Vlaams Gewest, een stuk meer dan de 126.500 Waalse pendelaars.[95]

Midden de toetredingsonderhandelingen van 2010 publiceerde La Libre Belgique een artikel waar volgens twee demografen van de Association pour le Développement de la Recherche Appliquée en Sciences Sociales het aantal Nederlandstalige Belgen in 2008 nog maar 5,3% (of 55943) zou bedragen [96]. Deze evolutie heeft vooral een netto inwijking van buitenlanders in een groeiend aantal inwoners als oorzaak. De extrapolatie-studie gaat uit van 3 categorieën: Franstalige Belgen (66.5%), Nederlandstalige Belgen (5,3%) en niet-Belgen (28.1%). Een belangrijk instrument van de extrapolatie is de taal van de geboorteaangiften die in 97% van de gevallen in het Frans gebeurt.

Ontwikkeling in de Rand

Het Brusselse taalbeeld treedt buiten zijn oevers.

In Wemmel, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Sint-Genesius-Rode, Linkebeek en Drogenbos, de zes faciliteitengemeenten in de Rand, die tot het Vlaams Gewest behoren, evolueerde het aandeel Franstaligen in de tweede helft van de 20e eeuw ook tot een meerderheid. In het arrondissement Halle-Vilvoorde, dat naast de zes faciliteitengemeenten ook nog 29 andere Vlaamse gemeenten omvat, sprak volgens Kind en Gezin in 2006 ongeveer 25 percent van de gezinnen Frans tussen moeder en kind.[97] De Vlaamse Overheid beschouwt dit als een onrustwekkende ontwikkeling en voert een beleid gericht op de ondersteuning van het Nederlandstalig karakter van de Rand rond Brussel.[64][98] Dit vertaalt zich onder meer in een strikte interpretatie van de faciliteiten, zoals blijkt uit de roemruchte omzendbrief-Peeters, die bepaalt dat Franstalige inwoners telkens opnieuw om Franstalige documenten moeten verzoeken.[99]

De gemeentebesturen van gemeenten met een Nederlandstalige meerderheid voeren een beleid voor het behouden van het Nederlandstalig karakter van de gemeente. Een bekend voorbeeld is Dilbeek, dat langs de toegangswegen een bord plaatste met daarop «waar Vlamingen thuis zijn», wat vanuit meerdere hoeken op kritiek stuitte.[100] Zaventem en Londerzeel beslisten de verkoop van gronden uit gemeentelijke verkavelingen te koppelen aan de bereidheid om Nederlands te leren.[101] Het Comité tegen Rassendiscriminatie van de Verenigde Naties (CERD) uitte hierover zijn "bezorgdheid".[102] Hetzelfde gold voor de Vlaamse wooncode, die de bereidheid om Nederlands te leren als voorwaarde stelt om een sociale woning te kunnen kopen.[103] Vilvoorde stelde de kennis van het Nederlands, en dus meer dan enkel de bereidheid het te leren, vereist voor de aankoop van 15 financieel interessante woningen.[104] De Franstalige partijen vonden deze maatregel "discriminerend"[105] en Christian Van Eyken (UF-FDF), het enige Franstalige lid van het Vlaams Parlement, diende hiertegen een klacht in bij de Europese Commissie.[106] Het OCMW van Geraardsbergen, gelegen aan de taalgrens maar niet in de Vlaamse Rand, bepaalde dat men het recht op een uitkering van een leefloon verliest als na een jaar nog steeds geen elementaire kennis van het Nederlands kan worden voorgelegd.[107]

Op 13 en 14 mei 2008 kwam een onderzoekscommissie van het Congres van Lokale en Regionale Overheden van de Raad van Europa naar de Vlaamse Rand om de niet-benoeming van de drie burgemeesters van de faciliteitengemeenten Wezembeek-Oppem, Kraainem en Linkebeek te onderzoeken.[108] De delegatie werd geleid door een Fransman, en bestond verder uit een Serviër, een Zweed, een Duitse expert-ter-zake en twee andere Franse leden van het Congres.[109] Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Marino Keulen weigerde hun benoeming nadat ze in 2007 oproepingsbrieven voor de gemeenteraadsverkiezingen spontaan in het Frans hadden verstuurd, terwijl dit volgens de officiële Vlaamse interpretatie van de federale taalwetgeving in het Nederlands moet gebeuren, waarna later, op aanvraag, een Franstalige versie kan worden opgestuurd. Daarnaast hadden de burgemeesters toegelaten dat tijdens de gemeenteraad Frans gesproken werd, terwijl dit in het Nederlands moet.[110] Daarmee overtraden ze de taalwet.[108] Michel Guégan, burgemeester van La Chapelle-Caro en de Franse delegatieleider, vond de sanctie van niet-benoeming niet in verhouding tot de overtreding. Dit bracht volgens hem het normale functioneren van de gemeente in het gedrang.[110] Ook stelde hij vragen bij de inmenging van een hogere overheid bij de benoeming van "democratisch verkozen" burgemeesters.[110] Dat in gemeenten met een Franstalige meerderheid de interne bestuurstaal enkel Nederlands is, zou volgens hem ook de deelname van de inwoners aan het lokale politieke leven bemoeilijken.[110] De besluiten van de rapporteurs werden in Vlaanderen op hoongelach onthaald.[111] De bevoegde minister, Marino Keulen, noemde het "absurd" dat geen rekening werd gehouden met de taalwetgeving, de grond waarop de benoemingen geweigerd werden. Europees Parlementslid Frieda Brepoels (N-VA) klaagde de "arrogantie en lichtzinnigheid" van de delegatie aan.[112]

Belang voor de nationale politiek

Brussel en de Rand blijven een communautair heet hangijzer.

De Franstaligen die in Vlaanderen wonen, willen dat Vlaanderen het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden ratificeert zodat ze aanspraak kunnen maken op de rechten die daaruit voortvloeien: het gebruik van hun eigen taal met de overheid, de tweetaligheid van straatnamen en andere voor het publiek bestemde topografische aanduidingen, Franstalig onderwijs, en dergelijke. Maar omdat dat verdrag niet verduidelijkt wat een "nationale minderheid" is, en Vlamingen en Franstaligen het hierover oneens zijn, is Vlaanderen zeer weigerachtig om dit goed te keuren, zelfs na een herhaald verzoek van rapporteurs van de Raad van Europa.[113] Het Vlaams Gewest beschouwt de Franstaligen op zijn grondgebied, met name in de Rand rond Brussel, niet als een minderheid die aanspraak kan maken op dergelijke rechten.

De vrees voor een verdere achteruitgang van het Nederlands in Brussel, en daarnaast een verdere verbreiding van de verfransing over Vlaamse gemeenten, is nog steeds duidelijk aanwezig in Vlaamse kringen. De onenigheid omtrent de splitsing van het tweetalige electoraal en juridisch arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV) vormt in dit verband een grote politieke splijtzwam. Dit arrondissement omvat naast de 19 tweetalige gemeenten van het Brussels Gewest ook nog 35 eentalig Nederlandstalige gemeenten van Halle-Vilvoorde.[114] Voor de verkiezingen van de Senaat en het Europees Parlement, die per taalgebied georganiseerd worden, kan in het hele arrondissement op Franstalige lijsten met Brusselse en Waalse kandidaten gestemd worden. Voor de Kamerverkiezingen, die per provincie gehouden worden, kunnen Brusselse lijsten opkomen in Halle-Vilvoorde en vice versa. Vlaams-Brabant is dus de enige provincie die geen eigen kieskring vormt.[114] De Franstalige partijen eisen als compensatie voor deze splitsing een uitbreiding van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een daarmee gepaard gaande vergroting van het tweetalige gebied, wat door de Vlaamse partijen als onaanvaardbaar wordt bestempeld. Deze patstelling was een van de oorzaken van het lange aanslepen van de vorming van een nieuwe federale regering na de verkiezingen van juni 2007 en blijft het onderwerp van een verhitte communautaire discussie ook bij de Regeringsformatie België 2010.

Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
rel=nofollow
rel=nofollow