Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Slag bij het Teutoburgerwoud

Uit Wikisage
Versie door Gentenaar (overleg | bijdragen) op 19 jul 2018 om 19:12 (https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Slag_bij_het_Teutoburgerwoud&oldid=51105288)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

De slag bij het Teutoburgerwoud (ook Varusslag of door Romeinse en latere geschiedschrijvers in het Latijn clades Variana ("varusramp") genoemd[1]) is de benaming van de veldslag in het jaar 9 n.Chr. die, zoals recent bekend is geworden, met grote waarschijnlijkheid plaatsvond bij Kalkriese. Deze plaats ligt aan de oostkant van de gemeente Bramsche (10 km ten oosten van de gelijknamige stad), ten noorden van Osnabrück. De veldslag leidde een zevenjarige oorlog in, aan het eind waarvan de Rijn voor een periode van een kleine 400 jaar als grens van het Romeinse Rijk werd vastgelegd.[2]

Historische achtergrond

Het feit dat Publius Quinctilius Varus zich in 9 n.Chr. met zijn legioenen en hulptroepen in buurt van Osnabrück bevond (zo'n kleine honderd kilometer ten oosten van het huidige Enschede), maakte deel uit van een uitgebreid strategisch project voor de uitbreiding van het Romeinse rijk ten oosten van de rivier de Rijn en ten noorden van de Alpen. Dit project was in 15 v.Chr door keizer Augustus in het leven geroepen. Hij had toen zijn stiefzonen Drusus en Tiberius aan het hoofd gesteld van een veldtocht tegen de Raeti en Vindelici. Dit nadat een jaar eerder het koninkrijk Noricum op vermoedelijk vreedzame wijze als de provincie Noricum aan het Romeinse Rijk was toegevoegd. Drusus, die vervolgens het bevel over de legioenen aan de Rijn overnam, leidde in de jaren van 12 v.Chr. tot zijn dood in 9 v.Chr. uitgebreide verkenningstochten ten oosten van de Rijn, waarbij hij onder ander de rivieren de Elbe en de Saale bereikte. Vanaf de Rijn kon de vloot over het Drususkanaal, en door het Flevomeer, de Waddenzee en de Noordzee deze militaire expedities logistiek ondersteunen.

Volgens de huidige algemene opinie van historici was het doel van de Romeinen om de gebieden tussen de Rijn en de Elbe, waar zich nederzettingen van Germaanse stammen bevonden, onder permanente Romeinse heerschappij te brengen. Daartoe bouwden zij vooral aan de Rijn (Rhenus), de Lahn (Laugona), de Lippe (Lippia) en de Eems (Amisia) en aan de Noordzeekust een aantal militair versterkte logistieke basissen en probeerden zij tevens onder de stammen bondgenoten te winnen om zo een politiek van "verdeel en heers" in gang te kunnen zetten. De legerveldtochten onder leiding van Drusus vormden de eerste fase van een continue en militaire penetratie in de rechts van de Rijn gelegen gebieden. Deze politiek werd op 1 januari van het jaar 7 v.Chr. afgesloten met een triomftocht in Rome voor Tiberius.

Totdat hij in 6 v.Chr. om dynastieke redenen in Rhodos in zelf opgelegde ballingschap ging, zette Tiberius, die in de jaren daarvoor Pannonia had veroverd, na diens dood de politiek van zijn broer voort. Verdere successen in de pacificatie van het gebied tussen Rijn en Elbe bewerkten Lucius Domitius Ahenobarbus en Tiberius, nadat hij in 4 n.Chr uit ballingschap was teruggekeerd. Als een bedreiging zagen de Romeinen de Marcomanni onder hun leider Maroboduus. Zij hadden zich ten tijde van Drusus onder druk van de Romeinen teruggetrokken in het gebied dat tegenwoordig Bohemen heet. In het jaar 4 n.Chr viel onder Tiberius een Romeins leger het Germaanse gebied pal ten oosten van de Rijn binnen en onderwierp de Cananefaten, Chattuarii en de Bructeren. Hij voerde zijn leger tot aan de Weser. Voor het jaar 6 n.Chr. stond een grote aanval tegen Maroboduus gepland. Hieraan zouden maar liefst twaalf legioenen onder leiding van Tiberius en Gaius Sentius Saturninus meedoen. De grote Illyrische opstand (6-9 n.Chr), die tegelijkertijd in Pannonia en Dalmatia was uitgebroken, noopte echter tot een verandering in de plannen. De meeste van de twaalf legioenen werden ingezet om deze opstand te bestrijden. In 7 n.Chr werd Publius Quinctilius Varus tot de nieuwe Romeinse bevelhebber aan de Rijn benoemd.

Veldslag

Bestand:Varus01.jpg
Reconstructie van de Germaanse wal

Bij de veldslag werden drie Romeinse legioenen - het XVIIe, XVIIIe en XIXe - en hulptroepen onder leiding van Publius Quinctilius Varus, in een hinderlaag gelokt door een bondgenootschap van een aantal Germaanse stammen, die onder aanvoering stonden van Arminius, de zoon van Sigimerus, de hoofdman van de Cherusken. Arminius (in de Duitse geschiedschrijving lange tijd bekend als Hermann, de Germaan, om hem een 'Duits' gezicht te geven) maakte vlak voor de slag nog deel uit van de Romeinse hulptroepen en had een belangrijk aandeel gehad in het uitzetten van de marsroute van het Romeinse leger. De slag eindigde in een vernietigende nederlaag voor de Romeinen.

De legioenen, ongeveer 18.000 man sterk, waren op de terugreis naar hun winterkampen in Xanten, Anreppen en Haltern, toen ze in de door Arminius voorbereide hinderlaag liepen. Daar hadden de Romeinse legionairs te weinig bewegingsruimte om hun gebruikelijke gevechtstechnieken te kunnen inzetten. Toen op de tweede of de derde dag van het gevecht de Romeinse ondergang onafwendbaar bleek, pleegde de Romeinse aanvoerder, Varus, zelfmoord. Slechts enige tientallen Romeinen slaagden erin aan de vijand te ontsnappen en de Romeinse legerplaatsen aan de Rijn te bereiken.

Volgens Suetonius was de Romeinse keizer Augustus zo ontzet door de uitkomst van de slag, dat hij zijn baard en haren maanden liet groeien, als een teken van rouw en tot zijn dood regelmatig uitriep: "Quinctili Vare, redde legiones!" ("Quinctilius Varus, geef me mijn legioenen terug!"). De historicus Leopold von Ranke stelde echter dat dergelijk gedrag Augustus vreemd was en verwees deze anekdote naar het rijk der fabelen.

Plaats van de strijd

De plek waar de veldslag zich afspeelde was bijna 2000 jaar niet bekend. De belangrijkste aanwijzing voor de locatie was een toespeling op de Saltus Teutoburgiensis in sectie i.60-62 van Tacitus zijn Annalen, een gebied "niet ver" van het land tussen de bovenlopen van de Lippe en de Eems in het midden van Westfalen. Het gebrek aan geografische nauwkeurigheid bij Tacitus en de rekbaarheid van de Latijnse taal maakten het moeilijk de plaats van de slag te lokaliseren. Zo kan 'saltus' betekenen : woudgebergte, begroeid dal, bergpas en zelfs hachelijke positie.[3]

Gedurende de 19e eeuw deden vele theorieën over de werkelijke locatie van de slag de ronde. Een theorie pleitte met succes voor een lange beboste heuvelrug, de Osning, in de nabijheid van Bielefeld. Deze heuvelrug werd vervolgens omgedoopt tot het Teutoburgerwoud en werd de plaats waar het monument voor Hermann (het Hermannsdenkmal) werd opgericht.

De Duitse historicus Theodor Mommsen vermoedde in 1885, op grond van muntvondsten dat de slag in de buurt van Kalkriese had plaatsgevonden. Deze stelling kwam hem destijds op veel kritiek te staan, maar al in 1789 schreef Johann Eberhart Stüve in zijn geschiedenis van de stad Osnabrück dat de plaats van de veldslag in de buurt van deze stad moet hebben plaatsgevonden. Hij baseerde zich hierbij eveneens op zogenoemde Gaius-Lucius munten uit de verzameling van Heinrich Sigismund von Bar.

Het onderzoek en de opgravingen die in Kalkriese (52°26′29″N 8°8′26″E) vanaf begin jaren negentig hebben plaatsgevonden, werden in gang gezet door de ontdekkingen vanaf einde jaren tachtig door de Britse amateurarcheoloog Majoor Tony Clunn van Romeinse munten uit de regeerperiode van Augustus (en geen enkele munt uit latere periodes) en enkele ovaalvormige loden slingerkogels. Clunn was met zijn metaaldetector aan het zoeken in de hoop een paar Romeinse munten te vinden [4]. De opgravingen brachten al snel resten van wapens en uitrusting aan het licht. Ook werd een helm-masker van een Romeinse officier gevonden, vond men putten gevuld met beenderen en overblijfselen van de Germaanse versterkingen. Als gevolg hiervan wordt Kalkriese nu gezien als de plaats waar een deel van de slag, waarschijnlijk de beslissende fase, zich heeft afgespeeld. Kalkriese is een dorp, dat administratief deel uitmaakt van de stad Bramsche. Het ligt ten noorden van Osnabrück aan de uitlopers van de noordhelling van het Wiehengebergte, een kam-achtige heuvelrug in de Duitse deelstaat Nedersaksen.

Kalkriese ligt ongeveer 60 kilometer ten noordwesten van het Hermannsdenkmal, de plaats waar men in de negentiende eeuw dacht dat de slag bij het Teutoburgerveld had plaatsgevonden.

Romeinse vergelding

Germanicus' campagne in het jaar 14

Hoewel de schok van de Romeinse nederlaag enorm was, begonnen de Romeinen onmiddellijk met een langzame, systematische voorbereiding voor de herovering van het land. In 14 n.Chr. vlak na de dood van Augustus en de troonsbestijging van zijn erfgenaam en stiefzoon Tiberius, werd een massale inval uitgevoerd door de neef van de nieuwe keizer Germanicus. Hij voerde een verrassingsaanval op de Marsi uit. De Bructeren, Tubanten en Usipeti schoten deze stam te hulp en legden een hinderlaag voor Germanicus' troepen, toen deze op weg waren naar hun winterkwartieren; deze coalitie van Germaanse stammen werd echter verslagen. Hierbij leden de Germanen zware verliezen.[5][6]

Campagnes in het jaar 15 n.Chr

Het volgende jaar werd gekenmerkt door twee grote campagnes en een aantal kleinere gevechten. De Romeinen beschikten nu over een groot leger van naar schatting 55.000-70.000 man. Dit leger werd gesteund door zeestrijdkrachten. In het voorjaar van 15 n.Chr. viel de Legatus Caecina Severus de Marsi voor een tweede keer aan. Hij had een troepenmacht van ongeveer 25.000-30.000 mannen tot zijn beschikking. Hiermee veroorzaakte hij opnieuw een grote ravage in het land van de Marsen. Ondertussen hadden Germanicus' troepen een fort gebouwd op de berg Taunus. Vandaar trok hij met ongeveer 30.000-35.000 legionairs op tegen de Chatten. Veel van de Germanen vluchtten over een rivier en verspreidden zich in de bossen. Germanicus marcheerde nu op naar Mattium. Deze stad brandde hij vervolgens af.[7][8] Na aanvankelijke succesvolle schermutselingen in de zomer van 15 n.Chr. met inbegrip van de gevangenneming van de Arminius' vrouw Thusnelda,[9] bracht het leger een bezoek aan de plaats waar de slag bij het Teutoburgerwoud zes jaar eerder had plaatsgevonden. Volgens Tacitus vonden zij hopen gebleekte botten en verbrijzelde schedels, die aan de bomen waren genageld, deze stoffelijke resten werden begraven, "... zij zagen allen als verwanten en als van hun eigen bloed ...".

Strijd in 16 n.Chr.

In 16 n.Chr. trokken de Romeinen onder leiding van Germanicus samen met geallieerde Germaanse hulptroepen, weer op in Germania. In de buurt van het moderne Minden trokken zij de Weser over. Daarbij leden de Romeinen lichte verliezen. Germanicus wist de Germanen tot een open veldslag bij Idistaviso (de slag bij de Weser) te dwingen. Germanicus' legioenen brachten in deze slag enorme verliezen toe aan de geallieerde Germaanse legers. Zelf leden zij slechts lichte verliezen. Een laatste slag werd uitgevochten bij de Angivarische muur ten westen van het moderne Hannover. Het patroon van hoge aantallen Germaanse dodelijke slachtoffers herhaalde zich ook hier. De overlevende Germanen sloegen op de vlucht. In de zomer van 16 n.Chr. trok Caius Silius tegen de Chatten op met 33.000 mannen. Germanicus ten slotte viel de Marsi voor een derde keer aan en verwoestte hun land voor de derde keer[10]

Invloed op de Romeinse expansie

De 19e-eeuwse Britse historicus Edward Creasy rekende het verlies van de Romeinse legioenen onder zijn vijftien meest beslissende veldslagen in de wereld. Hij stond daarbij in een zekere traditie. Vanaf het moment van de herontdekking van de Romeinse bronnen in de 15e eeuw, werd de slag bij het Teutoburgerwoud als een cruciale veldslag gezien, die een einde had gemaakt aan de Romeinse expansie in Noord-Europa. Deze gedachte werd vooral in de 19e eeuw dominant. Daar vormde deze notie een integraal onderdeel van de mythologie van het Duitse nationalisme.

Meer recent hebben sommige wetenschappers deze interpretatie ter discussie gesteld. Zij hebben op diverse redenen gewezen waarom de Rijn een veel praktischere grens voor het Romeinse Rijk zou hebben gevormd dan enige andere rivier in Germania.[11] Logistiek konden aan de Rijn gelegerde legioenen vanuit het Middellandse Zee-gebied worden bevoorraad via de Rhône, Saône en Moezel, met een slechts korte route van enkele tientallen kilometers over land. Een aan de Elbe gelegerd Romeins leger zou daarentegen door een veel lange route over land of over de toen nog zeer gevaarlijke zuidelijke Noordzee bevoorraad moeten worden. Ook was het Rijngebied op het moment van de Gallische verovering economisch gezien al zo ontwikkeld dat er steden en grote dorpen aan gelegen waren. Noord-Germania was daarentegen veel minder ontwikkeld; er waren minder dorpen en ook bestond er geen noemenswaardig voedselsurplus. De Rijn was dus vanuit Romeins perspectief een significant betere optie, want veel beter in staat om omvangrijke garnizoenen logistiek te ondersteunen dan andere Germaanse regio's ten noordoosten ervan. Het waren dus vooral praktische redenen om na de expansie in 47 n.Chr. nu definitief terug te vallen op de Rijngrens. (zie Limes).

Romeinse bronnen

Bestand:Epitaph des Marcus Caelius.JPG
Cenotaaf voor Marcus Caelius, Primus Ordinus Legionis van het 18e legioen uit Bononia van de tribus Lemonia, 53 jaar, die viel in de bello variano, lange tijd het enige archeologisch bewijs voor de veldslag

Onderstaande lijst geeft alle bekende verwijzingen naar de strijd in de literaire bronnen uit de klassieke oudheid. Hoewel de beschrijving in Dio Cassius' Romeinse geschiedenis het meest gedetailleerd is, werd dit werk bijna twee eeuwen na de gebeurtenis geschreven en wijzen sommige nieuwe details, die niet vermeld worden door eerdere auteurs, er zeer waarschijnlijk op dat zijn werk eerder als een literaire bewerking van de gebeurtenissen moet worden gezien, dan als een echt betrouwbare historische beschrijving.

Externe links

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen:

  • Meidenbauer, J., Lexicon van Historische Misverstanden (vertaald door K. Moerbeek en J. Traats) (Amsterdam, 2005)

Voetnoten:

  1. º M.M. Winkler, Arminius the liberator: Myth and ideology (New York:OUP, 2016), p. 2, n. 4.
  2. º Ook na deze oorlog vonden er nog regelmatig Romeinse expedities voorbij deze grens plaats, maar niet meer met het doel het gebied blijvend te koloniseren
  3. º Prisma Handwoordenboek Latijn - Nederlands, Utrecht, 1998
  4. º Hij was wel bekend met het werk van Mommsen, dus zo toevallig was het nu ook weer niet
  5. º Tacitus, Annalen, I.50
  6. º Tacitus, Annalen, I.51
  7. º Matthew Bunson: A Dictionary of the Roman Empire. Oxford University Press US 1995, ISBN 0-19-510233-9, blz. 83
  8. º Tacitus, Annalen, I.56
  9. º Tacitus, Annalen, I.57
  10. º Tacitus, Annalen, II.25
  11. º Heather, Peter (2006). 'The Fall of the Roman Empire: A New History of Rome and the Barbarians.
rel=nofollow
rel=nofollow

Wikimedia Commons  Vrije mediabestanden over Battle of the Teutoburg Forest op Wikimedia Commons

52°24′29″N, 8°7′46″E

Sjabloon:Navigatie Romeinse Oorlogen