Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Kortverhaal Carrousel

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Carrousel; omslag van Claudett de Bruin

Kortverhaal Carrousel is een verhaal uit de gelijknamige bundel van Marylin Simons en uit de bundel Koorddansers.

Het verhaal "Carrousel" thematiseert het gebruik van geweld en mishandeling in de Surinaamse samenleving. Lijfelijk geweld gebruikt tegen naasten, kleine kinderen, thuis, op school, in het openbaar, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Het gebruik van geweld wordt consequent met het slavenverleden en hedendaagse praktijken van uitbuiting of mishandeling verbonden:

‘Een stok, een lat, zelfs een hele plank heeft opa een keer gepakt en Hekkie ermee getakeld dat het niet mooi meer was. Ik begrijp niet dat Hekkie toen al niet dood is gegaan. Zo’n aframmeling! Is zo zie je dat doodgaan niet gemakkelijk is. Juffrouw zegt ’t ook: ‘Zoveel zweepslagen, werken fo gratis, Spaanse bok en tóch zagen ze kans om te blijven leven’ (Carrousel, p. 53)

Vanuit die geschiedenis is de hele samenleving van geweld doordrongen en wordt mishandeling van generatie op generatie doorgegeven, er is geen ontkomen aan, zo lijkt het verhaal voor te stellen. Er is geen rust te vinden, niet achter de horizon of op de deinende zee, onder de wolkeloze hemel of de stralende zon of in de Hollandse taal van zoete wiegeliedjes geleerd op school, alle terugkerende elementen in het verhaal.

‘is thuis blijven moet je thuisblijven. Een houwer nemen, wieden tot je hoofd leeg is, eelt op je handen, zon op je rug, krasimira [diefmier] tussen je tenen. Is zo deden ze, terwijl meester ze moeilijk maakte: Tyap tyap tyap met hun houwer, is dát... hoofd van je blijft nergens!’ (Carrousel, p. 60)

Er is niets achter de horizon dan herinnering aan wat is, kindermishandeling en huiselijk geweld in zijn ergste vorm, geworteld in het geweld van de uitbuiting van mensen toen en nu: ‘Wiep wiep wiep “yo slechte meid yo [...]” Wiep wiep “ik ga je leren, yo vrijpostig beest yo”. Mijn moeder luistert niet, ziet haar kind niet dat kermend als een hond over de grond kruipt. Ze hoort niet hoe ik fo d’r gil “[...] ik verzoek mama, fo God ma, is niet ik... nee mama... ma... ma...”’ (Carrousel, p. 58).

En dan, in het taalregister van de Barbadiaanse overgrootmoeder, op wie het generatie na generatie slaan van het eigen kind in het verhaal terugvoert, en wier moeder nog in slavernij heeft geleefd: ‘Masa, nóóó, no masa, no, not me, swear God fo’ masa, not me, no masa, please...’ (Carrousel, p. 58). Het geheugen van geweld overstijgt hier generaties, net zoals mensen die geweld gebruiken zelf ook vaak geweld ondervonden hebben.

Het centrale idee dat aan geweld niet te ontsnappen valt - ook al is de mishandeling zelf voorbij, dan nog zijn er de herinneringen en de mogelijkheid van slachtoffer tot dader te worden - komt ook in de vorm en structuur van het verhaal tot uitdrukking. Het is een bij eerste lezing vrij ingewikkelde vertelling, waarin het perspectief wel wisselt maar niet het observerend personage. Dat wil zeggen, het gaat om een interne focalisatie van de hoofdpersoon via flashbacks variërend van een vrouw als klein meisje, als jonge vrouw en als vrouw op leeftijd. Hierbij is sprake van verschillende registers waarin het taalgebruik varieert tussen Surinaams-Nederlands en Hollands Nederlands. De gebeurtenissen worden middels een dramatische weergave doorsneden met uitspraken van nevenpersonages die rechtstreeks door de verteller worden geciteerd al dan niet met een inleidende zin [(vrije) directe rede]. Herinneringen en tijden lopen voortdurend door elkaar heen.

Hoofdpersonage Rinia, tevens de belevende ik-verteller (of autodiëgetisch verteller), is in haar boot De Repetir op weg van de Waterkant in Suriname naar het eiland Barbados. Haar verhaal begint twee zeildagen van de kust en eindigt in de baai voor Barbados, maar draait niet om haar reis, maar om haar herinneringen.

Rinia heeft trek in okrobrafu – okersoep met gerookte vis - wat maakt dat ze denkt aan het geweld dat ze tegen het kind van de buren hoorde gebruiken de week daarvoor toen ze okrobrafu thuis aan het maken was. Het voorval opent een spoor van herinneringen aan haar eigen jeugd vol geweld, waarover ze nadrukkelijk wil vertellen, ook al is haar grijze hoofd vergeetachtig (p. 62).

‘Mijn hoofd gonsde “meisje, bemoei niet met mensenzaken. Je zult bemoeien als je moeilijkheid met mensen wil.” Ik ben met de Repetir vertrokken diezelfde week nog. Dat was ik al heel lang van plan. Ik snakte naar water, veel water, alleen maar water’. (Carrousel, p. 51)

Maar zoals al gezegd, de zee biedt geen soelaas. ‘Ma’ is niet uitgaan moet je uitgaan als je je hoofd wilt rusten. Is thuis blijven moet je thuisblijven’ (Carrousel, p. 60).

Het verhaal plaatst ons dan terug naar de kinderjaren van Rinia, waarover ze afwisselend als vertellende ik en belevende ik vertelt. Nu eens als gedachte of herinnering, dan weer op het moment beleefd. De herinneringen functioneren als ingebedde verhalen met een eigen heden en verleden.

In het heden van Rinia’s jeugd valt de vertelling samen met een dag waarop ze voor schooltijd uit bananen heeft verkocht en boodschappen heeft gedaan, het overgebleven geld verliest, wat resulteert in het pak slaag van haar moeder zoals hierboven geciteerd.

Daarnaast deelt de verteller in de tijd van haar jeugd haar gedachten en herinneringen met de lezer over haar familie – haar oma, overgrootmoeder, opa, moeder, oom Iwan en tante Toosje uit Nederland - over haar schooljuffrouw, over de gewoonte om kinderen te slaan. Moeders mogen slaan, oudere zussen, de meester van school en langer geleden de meester van de slaven, allen mogen ze slaan.

Af en toe dwaalt de verteller af naar andere verschrikkingen: een hond die doodgaat door een pak slaag, een orkaan die alles op de erven verwoest, maar steeds komt ze daarvan terug met de woorden ‘Ma’ is niet dat wil ik hier zeggen. Is niet dat’.

De structuur wordt nog gecompliceerder wanneer in het heden van de oudere Rinia op haar boot het gebruik van een domru, een wikkeldoek, tot een nieuw ingebedde herinnering leidt, waarin Rinia als jonge vrouw het huiselijk geweld tegen haar vriend Johnny herbeleeft, eindigend met de zelfmoord van Johnny: ‘”Ik kan niet meer met me vader, Rinia. Ik weet niet hoe je gaat doen, ma’ ik... ik kán niet meer”. Toen is Johnny als Jezus over het water gelopen. Ik geloof dat hij over het water liep...’ (Carrousel, p. 60). Het onderschrijft eens temeer de ernst van en beschadiging door huiselijk geweld.

Ook gaan de taalregisters vanaf dat moment door elkaar lopen. Tot dan toe in het verhaal is het Surinaams-Nederlands gereserveerd voor de jeugdige Rinia en de nevenpersonages. De oudere Rinia op de Repetir gebruikt het Hollands. Maar vanaf de herinnering aan Johnny gebruikt de oudere Rinia af en toe ook het Surinaams-Nederlands uit haar jeugd. De taal waarin geweld is verdragen en overgedragen.

In het verhaal vallen een aantal contrasterende elementen op. De ruimtes - boot, veer, Waterkant, horizon, erf - worden nadrukkelijk gekenmerkt door natuurelementen als de zee, de wind, het water, de zon die – vaak gepersonifieerd - lijken te spotten met de situatie, die uitgepraat zijn, onverschillig zijn, of in ieder geval in schril contrast staan met wat er gebeurt. Wanneer Johnny zelfmoord pleegt is de setting een zonsondergang waarbij Rinia uitkijkt naar dolfijnen. Een door de wind zoet gezongen wiegeliedje triggert de gedachte aan de Middle Passage (p. 61).

De zee heeft ook een repetitief karakter en illustreert in toenemende mate in het verhaal hoe het geweld blijft terugkeren en dat er geen soelaas is. ‘zeewater is zouter dan tranen, op zee proef je je tranen niet’. De zee is conform de vertelling de ruimte waar het geweld met de Middle Passage begonnen is. In die zin is de zee ook een motief in ruime zin of een ervaringscategorie in de Caraïbische literatuur; de zee lijkt ruimte te bieden, een uitweg, maar tegelijkertijd is de associatie met de gedwongen en mensonterende reis van voorouders nooit ver weg.

In de slotpassage van “Carrousel” worden de contrasterende elementen, de door elkaar lopende taalregisters en de gebeurtenissen waarvan verhaald wordt, verder tegen elkaar uitgespeeld. Dit creëert het effect dat de ernst van geweld in een samenleving extra scherp voor het voetlicht komt. En onderstreept de notie dat schijn bedriegt; geweld en uitbuiting zijn niet van voorbije tijden – ook al proberen we te vergeven of vergeten, ook al lijkt alles misschien pais en vree:

‘Zee en hemel liggen in elkaars armen, de wind zingt zoetjes “ik ga slapen ik ben moe, ik sluit mijn beide ogen toe”, dus val ik in slaap. Op een waterbestendig matras in een frisse lakenzak op een comfortabel zeiljacht. Zij lagen op houten vlonders, bevuild met mensenmorserij, zelfs geen stro, geen doeken… lang geleden, lang lang geleden. Onder deze zelfde hemel, in deze zelfde Atlantische zee, totdat ze de riviermond hadden bereikt. Is dan pas kropen ze uit bootbuik naar boven in godskleed terwijl grietjebie zorgeloos toekeek, zittend op masthoogte, vrolijk fluitend. Ai, is lang geleden ja… is lang geleden ma’ hoor nò… De wind fluistert dat hogerop de rivier in korjaalbuik meisjes krioelen, te midden van goud, zilver en diamant… jonge meisjes. Ik hoor ze werken fo gratis. Ik hoor ze komen van China, Korea, van een van die plaatsen achter de horizon. Ik weet niet hòr, wind zegt soms zomaar dingens dus laat hem maar waaien. Ai, bacoveplukkers ook ja, werken ook fo gratis, fo gratis gratis! Is geen fosten tori vertel ik hier, is nu nu, is net hier, is pas pas. Fo God, ze werken fo gratis! “Al maandenlang” zegt me buurman, hij is óók bacoveplukker en hij vindt “is een schande”. Da’ zijn vrouwen gewraakt, ze zijn gaan staken. Ze willen nooit meer eten, nooit meer werken fo gratis! […] het strand ligt te schitteren onder een strakblauwe hemel. In de verte dobbert een rieten mandje de baai uit naar zee. De zon is vrolijk. Hij schaterlacht’ (Carrousel, pp. 61-62)

In de Caraïbische literaire traditie maken geweld en taal deel uit van een emancipatoire discussie die teruggaat tot de jaren twintig van de vorige eeuw. Taal werd plaats van verzet en vervolgens instrument in de ontwikkeling naar culturele en politieke zelfdefinitie en om zich los te maken van het geweld van de overheersing door de voormalige kolonisatoren. Het is hier dat Simons zich met haar kortverhaal “Carrousel” in de discussie mengt. Het gaat er niet om je los te maken van een taal om los te komen van een gekoloniseerd verleden. Het gaat erom los te komen van het geweld dat de samenleving heeft geïnternaliseerd lijkt het verhaal te willen onderstrepen.

Externe link

Q24067656 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow