Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Cyrus de kluizenaar: verschil tussen versies
(taalgebruik) |
(nog taalpoets) |
||
Regel 27: | Regel 27: | ||
Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: "Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven." Hij ging zitten en zei tegen hem: "Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat? 'Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: "goed is mijn ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen." De priester vroeg hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei: "Mijn naam is [[Abbamoud El Kallah]]. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zijn dank." | Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: "Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven." Hij ging zitten en zei tegen hem: "Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat? 'Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: "goed is mijn ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen." De priester vroeg hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei: "Mijn naam is [[Abbamoud El Kallah]]. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zijn dank." | ||
===De | ===De laatste dagen van Sint Karas=== | ||
Diep in de woestijn vond | Diep in de woestijn vond Pimwah een grot in de bergen. Hij wilde gaan kloppen, maar hij werd geroepen en hoorde de groet: "AGHABY" (van het Grieks: Agape, liefde, gebruikt als groet) "Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pimwah, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Elarya, de dochter van koning Zenon, te zalven." Dus hij ging Pimwah de grot binnen. Hij bleef de persoon die daar aanwezig was lang aanstaren, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Hij was een persoon van grote uitstraling en de genade van God tot uitdrukking in zijn gezicht, zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard met een paar zwarte haren links in het. (...?) Hij droeg een eenvoudige galabiye,<ref>een soort lange zwarte mantel die door monniken en nonnen gedragen wordt</ref> was erg mager en had een lichte stem. In zijn hand had hij een stok. Hij zei: "Vandaag bent u gekomen; nu kan ik sterven, want tot op heden heb ik lang op u gewacht, mijn geliefde." Sint Pimwah zei tegen hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei tegen hem: "Mijn naam is Karas." Dus vroeg hij: "Hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?" Hij zei tegen de priester: "Al zevenenvijftig jaar heb geen mens meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid." Sint Pimwah verbleef daarna een dag bij Sint Karas. Op het einde van de dag werd Karas ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: "Dat wat ik heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen, o mijn Heer, waar kan ik mij verbergen van Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de angst voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden." | ||
Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.<ref>het volgende deel is precies uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY | Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.<ref>het volgende deel is precies uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY | ||
EIGHTH OF ABIB</ref> | EIGHTH OF ABIB</ref> | ||
Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een | Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een stralend kruis. Ik zat op dat moment aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust. Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk "Dat is Christus, de Heer, want het is zijn gewoonte om dagelijks bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij." Ik zei tegen hem: "Mijn heilige vader, ik verlang ernaar dat de Heer mij met zijn genade zou zegenen.' Dus zei hij tegen mij: "Voor u deze plaats verlaat ziet u de heerlijkheid van CHRISTUS DE HEER en Hij zal u zegenen en met u praten." Toen de zevende dag van de maand Abib<ref>een koptische maand</ref> was aangebroken, vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: "Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte. De hele aarde heeft een grote heilige verloren, waarvan de hele wereld het niet waard is zijn voeten dragen. Hij is [[Anba Shenouda de Archimandriet]] en ik heb zijn gezegende geest zien opgevaren tot de hoogste hemelen in de reien der engelen, en ik hoor gehuil en gejammer van over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rondom het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht." | ||
De volgende dag, de achtste dag van de maand Abib, was de ziekte van onze heilige Karas heviger, en in het midden van die dag verscheen er een sterk licht aan de deur van de grot en ging de Redder van de wereld. Voor Hem gingen de [[aartsengel|aartsengelen]] [[Michaël (aartsengel)|Michaël]] en [[Gabriël (engel)|Gabriël]] met een legermacht van engelen met zes vleugels en met geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook. Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer, met de grootste heerlijkheid, bij het hoofd van St. Karas zat; Karas hield de rechterhand van de Heiland vast en zei tegen hem: "Om mijnentwille, o mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij bij mij is gekomen van een verre plaats in het belang van deze dag." De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: "Mijn vrede zij met u, Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord, spreek en schrijf hierover om er goed gebruik van te maken, maar wat jou betreft, Karas, mijn geliefde, ieder mens die jouw verhaal kent en je naam herinnert op aarde, mijn vrede zal met hem zijn en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen, ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of een kaars schenkt in herinnering aan uw naam, zal ik veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de behoeftige en de hongerige voedt en de dorstige te drinken geeft of de naakte in uw naam kleedt, zal ik belonen in mijn Rijk. Van wie jouw verhaal schrijft, zal ik de naam in het boek des levens schrijven en iedereen die genade heeft in uw geheugen zal ik geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, wil ik dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel." St. Karas zei tegen Hem: "Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet [[Koning David|David]] te zien terwijl ik in het vlees ben." En in een oogwenk kwam David met in zijn hand een harp; hij speelde de psalm 'Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laat ons verheugen en verblijd zijn.' St. Karas zei: "Ik wil tien muzikanten horen die de [[Harp (tokkelinstrument)|harp]] bespelen en samen de Heer prijzen." David bewoog zijn harp en zei: "Kostbaar vóór de Heer is het gezang van degenen die Hem gehoorzamen." Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, die nam het, kuste het, en gaf het aan aartsengel Michael. Toen sprong en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heer der heerlijkheid deed me teken naar buiten lopen. Dat deed ik en hij liep naar buiten en met Hem de engelen met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd alsof er nooit een ingang was geweest, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtige gezichten weg waren van mij. | |||
Toen sloot ik mijn ogen wegens de sterkte van het licht en de glorierijke aanblik, en toen ik ze weer opende, bevond ik me voor de grot van Sint Abbamod El Kallah, dus ik bleef drie dagen bij hem, waarna ik naar Sint Simon El Kallah vertrok en ik drie dagen bij hem bleef. Toen verliet ik hem en keerde terug naar de bergen waar mijn kerk was. Daar ontmoette ik alle broeders en vertelde hen het verhaal van de heilige Sint Karas de Anachoreet en het overlijden van Anba Shenouda de Archimandriet. Na vijf dagen kwam er een brief bij ons aan uit Egypte, waarin stond dat Sint Annba Shenouda de Archimandriet in vrede was overleden op dezelfde dag als St. Karas hem zag opvaren. | |||
== Voetnoten == | == Voetnoten == | ||
{{references}} | {{references}} |
Versie van 20 sep 2013 19:19
Sint Karas | ||
Bestand:الأنبا كاراس.jpg | ||
Geboren | aan het einde van de 4de eeuw te Romeinse rijk | |
Gestorven | aan het begin van de 5de eeuw te Wadi Natroun | |
Verering | Oosters-orthodoxe Kerk | |
Lijst van christelijke heiligen |
Sint Karas de Kluizenaar, ook wel Annba Karas (الأنبا كاراس), is een heilige binnen de Koptisch-orthodoxe Kerk die leefde in de late vijde eeuw en het begin van de zesde eeuw. Hij was de broer van de keizer Theodosius II[1]. Volgens Sint Pimwah, die zijn biografie schreef, leefde Karas 57 jaar geïsoleerd in de woestijn Wadi Natroen met een sterke band met God. Hij is opgenomen in het Arabisch-Jacobitisch Synaxarium
Voor het kluizenaarsleven
Voor hij kluizenaar werd, was Karas een prins in de Romeinse gebieden. Hij was een gelovige man en de Bijbel was zijn wetboek. Hij behandelde de dienaren als goede vrienden en hij spoorde hen aan een leven te leiden zoals de Bijbel het voorschreef.
De keizerin
Een voorbeeld in het leven van prins Karas: een bediende werd ervan beschuldigd dat hij een sieraad van de keizerin zou hebben gestolen. Hij werd veroordeeld tot de dood door onthoofding. Maar prins Karas had het sieraad intussen reeds gevonden in de kamer van de keizerin. Hij probeerde het oordeel te stoppen, maar het was al uitgevoerd: de bediende was reeds onthoofd. Sint Karas was hierover erg verdrietig tot aan zijn laatste jaren, maar volgens zijn biograaf Pimwah koesterde hij geen haat tegenover de keizerin.
De keizerin werd doodziek. Geen arts wist wat ze had en wat hij moest doen. De keizerin gaf de schuld aan prins Karas. De verzorgster van de keizerin stelde voor dat ze naar Egypte moest gaan om daar het passende geneesmiddel te vinden. Prins Karas zou moest met de keizerin gaan. In Zuid-Egypte verwezen de mensen naar een monnik genaamd Aabahour. Deze monnik had de reputatie wonderen te verrichtten, maar hij wilde haar niet ontvangen, omdat het voor een monnik verboden is om een vrouw te ontmoeten. Na vele verzoeken en smekingen van de keizerin en haar bediende ging Sint Aabahour naar buiten en zegende water. Ze dronk het gezegende water op en werd beter. Prins Karas vroeg Aabahour om zijn zegen, maar Aabahour vroeg daarentegen dat Karas hem zou zegenen, omdat hij grote genade van God zou ontvangen.
Concilie van Efeze
Op verzoek van Nestorius riep keizer Theodosius II in 431 het eerste Concilie van Efezewas bijeen. Het Nestorianisme, de leer van de patriarch van Constantinopel, is de leer dat de goddelijke en menselijke kenmerken in Jezus Christus volledig te onderscheiden zijn; dat houdt in dat er twee verschillende personen in Christus zijn en dat de maagd Maria enkel moeder is van de menselijke kant van Jezus. Cyrillus, die destijds de bisschop van Alexandrië was, was fel gekant tegen deze leer. Hij bewees door middel van Bijbelteksten dat Maria de moeder Gods is en dat Jezus geen twee verschillende naturen heeft, maar de eenheid van de menselijke en goddelijke natuur die nooit wordt gescheiden. Keizer Theodosius bood geen weerstand tegen de leer van Nestorius, en steunde aanvankelijk deze opvatting. Prins Karas kon Theodosius ervan overtuigen de zienswijze van Cyrillus te volgen. Deze zienswijze was ook door het concilie van Efeze bevestigd. Uiteindelijk werd Nastorius onder invloed van de keizerlijke familie, paus Leo I van Rome en Cyrillus van Alexandrië verbannen.
Sint Pimwah
Volgens de Koptisch Orthodoxe kerk werd de biografie van Sint Karas geschreven door Sint Pimwah, een heilige priester. Priester Pimwah zou door God zijn geroepen om Karas diep in de woestijnen te gaan zoeken. Op zijn reis ontmoette hij twee andere heiligen. Hieronder volgt het resverslag door Sint Pimwah.[2] Hij kwam aan een bewoonde grot en vroeg aan de monnik die er woonde: "Dan mijn vader, wie bent u?", daarop antwoordde hij: "Ik ben Simon El Kallah, en het is zestig jaar geleden dat ik nog een man gezien heb, ik word elke zaterdag gezegend met een brood dat op die steen wordt geplaatst die je daar buiten de grot ziet."
Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: "Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven." Hij ging zitten en zei tegen hem: "Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat? 'Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: "goed is mijn ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen." De priester vroeg hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei: "Mijn naam is Abbamoud El Kallah. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zijn dank."
De laatste dagen van Sint Karas
Diep in de woestijn vond Pimwah een grot in de bergen. Hij wilde gaan kloppen, maar hij werd geroepen en hoorde de groet: "AGHABY" (van het Grieks: Agape, liefde, gebruikt als groet) "Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pimwah, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Elarya, de dochter van koning Zenon, te zalven." Dus hij ging Pimwah de grot binnen. Hij bleef de persoon die daar aanwezig was lang aanstaren, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Hij was een persoon van grote uitstraling en de genade van God tot uitdrukking in zijn gezicht, zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard met een paar zwarte haren links in het. (...?) Hij droeg een eenvoudige galabiye,[3] was erg mager en had een lichte stem. In zijn hand had hij een stok. Hij zei: "Vandaag bent u gekomen; nu kan ik sterven, want tot op heden heb ik lang op u gewacht, mijn geliefde." Sint Pimwah zei tegen hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei tegen hem: "Mijn naam is Karas." Dus vroeg hij: "Hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?" Hij zei tegen de priester: "Al zevenenvijftig jaar heb geen mens meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid." Sint Pimwah verbleef daarna een dag bij Sint Karas. Op het einde van de dag werd Karas ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: "Dat wat ik heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen, o mijn Heer, waar kan ik mij verbergen van Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de angst voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden."
Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.[4] Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een stralend kruis. Ik zat op dat moment aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust. Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk "Dat is Christus, de Heer, want het is zijn gewoonte om dagelijks bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij." Ik zei tegen hem: "Mijn heilige vader, ik verlang ernaar dat de Heer mij met zijn genade zou zegenen.' Dus zei hij tegen mij: "Voor u deze plaats verlaat ziet u de heerlijkheid van CHRISTUS DE HEER en Hij zal u zegenen en met u praten." Toen de zevende dag van de maand Abib[5] was aangebroken, vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: "Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte. De hele aarde heeft een grote heilige verloren, waarvan de hele wereld het niet waard is zijn voeten dragen. Hij is Anba Shenouda de Archimandriet en ik heb zijn gezegende geest zien opgevaren tot de hoogste hemelen in de reien der engelen, en ik hoor gehuil en gejammer van over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rondom het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht."
De volgende dag, de achtste dag van de maand Abib, was de ziekte van onze heilige Karas heviger, en in het midden van die dag verscheen er een sterk licht aan de deur van de grot en ging de Redder van de wereld. Voor Hem gingen de aartsengelen Michaël en Gabriël met een legermacht van engelen met zes vleugels en met geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook. Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer, met de grootste heerlijkheid, bij het hoofd van St. Karas zat; Karas hield de rechterhand van de Heiland vast en zei tegen hem: "Om mijnentwille, o mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij bij mij is gekomen van een verre plaats in het belang van deze dag." De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: "Mijn vrede zij met u, Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord, spreek en schrijf hierover om er goed gebruik van te maken, maar wat jou betreft, Karas, mijn geliefde, ieder mens die jouw verhaal kent en je naam herinnert op aarde, mijn vrede zal met hem zijn en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen, ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of een kaars schenkt in herinnering aan uw naam, zal ik veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de behoeftige en de hongerige voedt en de dorstige te drinken geeft of de naakte in uw naam kleedt, zal ik belonen in mijn Rijk. Van wie jouw verhaal schrijft, zal ik de naam in het boek des levens schrijven en iedereen die genade heeft in uw geheugen zal ik geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, wil ik dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel." St. Karas zei tegen Hem: "Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet David te zien terwijl ik in het vlees ben." En in een oogwenk kwam David met in zijn hand een harp; hij speelde de psalm 'Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laat ons verheugen en verblijd zijn.' St. Karas zei: "Ik wil tien muzikanten horen die de harp bespelen en samen de Heer prijzen." David bewoog zijn harp en zei: "Kostbaar vóór de Heer is het gezang van degenen die Hem gehoorzamen." Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, die nam het, kuste het, en gaf het aan aartsengel Michael. Toen sprong en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heer der heerlijkheid deed me teken naar buiten lopen. Dat deed ik en hij liep naar buiten en met Hem de engelen met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd alsof er nooit een ingang was geweest, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtige gezichten weg waren van mij.
Toen sloot ik mijn ogen wegens de sterkte van het licht en de glorierijke aanblik, en toen ik ze weer opende, bevond ik me voor de grot van Sint Abbamod El Kallah, dus ik bleef drie dagen bij hem, waarna ik naar Sint Simon El Kallah vertrok en ik drie dagen bij hem bleef. Toen verliet ik hem en keerde terug naar de bergen waar mijn kerk was. Daar ontmoette ik alle broeders en vertelde hen het verhaal van de heilige Sint Karas de Anachoreet en het overlijden van Anba Shenouda de Archimandriet. Na vijf dagen kwam er een brief bij ons aan uit Egypte, waarin stond dat Sint Annba Shenouda de Archimandriet in vrede was overleden op dezelfde dag als St. Karas hem zag opvaren.
Voetnoten
- º Volgens http://www.dp-sk.org/StKarastheAnchorite.html
- º Dit verhaal is geschreven door een man uit vijfde eeuw en kan niet objectief van aard zijn. http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html
- º een soort lange zwarte mantel die door monniken en nonnen gedragen wordt
- º het volgende deel is precies uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY EIGHTH OF ABIB
- º een koptische maand
Bronnen
- "Anba Karas The Anchorite" Abba Antony, vol. 7, June 1997
- H.H. Pope Shenouda III. "Our Fathers the Anchorites"
- "[1]" From the Books of El Baramos Monastery