Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Tekstkritiek van het Nieuwe Testament

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De tekstkritiek van het Nieuwe Testament is een wetenschappelijke methode, die aan de hand van de verschillende bestaande tekstvarianten de meest oorspronkelijke versie van de tekst van het Nieuwe Testament probeert te reconstrueren. De tekstkritiek wordt ook wel de lagere kritiek genoemd. Het is een andere discipline dan de hogere Bijbelkritiek (hogere Schriftkritiek) of historisch-kritische methode, die het ontstaan, de doelgroep, het auteurschap van een tekst probeert te onderzoeken.

Algemene tekstkritiek

De algemene tekstkritiek werd ontwikkeld door de klassieke filologie om antieke teksten te reconstrueren, die soms slechts fragmentarisch, maar dikwijls in verschillende tradities overgeleverd werden. De tekstkritiek van de Bijbel maakt gebruik van dezelfde werkwijzen.

De tekst van het Nieuwe Testament beschikt over ruim meer tekstuele getuigen dan alle andere antieke teksten. Voor de tekstkritiek is dit een speciaal geval, wegens het grote aantal tekstgetuigen en de onmogelijkheid een volledige stamboom (stemma) van de teksttradities op te stellen.

Redenen voor tekstkritiek

De oorspronkelijke teksten van het Nieuwe Testament ontstonden tussen ongeveer het midden en het einde van de eerste eeuw. De originelen bestaan vandaag niet meer. Er zijn alleen afschriften bewaard gebleven. De eerste bekende papyrusfragmenten stammen uit het begin van de tweede eeuw. Uit deze tijd komen ook reeds de eerste citaten van de kerkvaders en iets later vertalingen in andere talen. De eerste volledig bewaard gebleven exemplaren van het Nieuwe Testament zijn op perkament geschreven en stammen uit de vierde eeuw.

Bij het doorgeven doorheen de eeuwen, ontstonden varianten in de tekst. Hieronder konden voorkomen:

onopzettelijke vergissingen
  • Afschrijffouten (dubbele regels of woorden (dittografie), weggelaten regels of woorden (haplografie), verwisseling van gelijkaardige letters, schrijffouten);
  • spellingswijzigingen op basis van iotacisme, veroorzaakt door de klankveranderingen in het Grieks.
opzettelijke aanpassingen, omdat de afschrijver dacht dat er iets mis was met de tekst (vorlage) die hij afschreef.
  • een moeilijk te begrijpen tekst werd eenvoudiger geformuleerd;
  • een korte tekst werd aangevuld;
  • een ongebruikelijke formulering werd aangepast aan een meer voorkomende formulering (bijvoorbeeld: Christus Jezus werd Jezus Christus), bij de synoptische evangeliën werden de teksten aan elkaar aangepast.

Methode

  • De beschikbare manuscripten worden met elkaar vergeleken en de tekstvarianten worden vastgesteld (collatie).
  • De varianten worden geanalyseerd, vooral met zicht op hoe deze konden ontstaan.
  • De mogelijk oorspronkelijke tekstvariant wordt gezocht. De tekstversie die het ontstaan van de andere varianten het best kan verklaren (vergelijkbaar met fylogenie), wordt aangenomen als de tekst die het dichtst bij de originele versie ligt. Andere factoren die worden bekeken zijn de ouderdom en de kwaliteit van een handschrift. Dikwijls is een papyrus ouder dan een perkament, en een minuskelhandschrift is meestal jonger dan een majuskeltekst. Hiermee in overeenstemming hebben de tekstuele getuigen verschillend gewicht en een verschillende geloofwaardigheid in de zoektocht naar de oorspronkelijkere versie. Een jong afschrift kan ook gemaakt zijn aan de hand van een oud exemplaar.

Ook de beste tekstgetuigen worden niet zomaar aangenomen. Elke tekstvariant wordt apart bekeken en de beslissing wordt telkens individueel bekeken en gefundeerd.

Een groot aantal van de tekstkritische beslissingen gaan over details, die geen enkele uitwerking hebben over de betekenis of de latere vertaling van een tekst, bijvoorbeeld wanneer een bijvoeglijk voornaamwoord door een betrekkelijk voornaamwoord wordt vervangen, de volgorde van de woorden in een zin wat veranderd is, of woorden aaneen of apart geschreven worden. Dit geldt in de meeste gevallen ook voor accenten, diakritische tekens of leestekens.

Deze gegevens worden verwerkt in het zogenoemde tekstkritische apparaat van een Griekse tekstuitgave. Dit zijn ruime voetnoten die de mogelijke varianten van een Bijbelvers aangeven, de tekstuele getuigen waarin deze varianten voorkomen, en dikwijls een beoordeling over de varianten. Aan de hand hiervan kan de betrouwbaarheid van de tekst worden beoordeeld.

Het is niet de taak van de tekstkritiek om de inhoud van een tekst uit te leggen, maar door te bekijken wat de meest oorspronkelijke tekst is, is de tekstkritiek een stap die voorafgaat aan de verklaring van een tekst.

Criteria

Tekstcritici formuleerden een aantal criteria, die een richtlijn zijn bij het vaststellen welke tekst de autograaf, de tekst in zijn oorspronkelijk bedoelde vorm, het dichtst benadert.[1]

  1. De oudste versie geniet de voorkeur, omdat deze dichter bij het origineel staat.
  2. De moeilijkste versie geniet de voorkeur, omdat overschrijvers eerder geneigd waren moeilijke versies te vereenvoudigen dan andersom.
  3. De kortste versie heeft de voorkeur, omdat kopiisten vaker nieuw materiaal toevoegden dan een deel van de (heilige) tekst weg te laten.
  4. De versie die andere versies het best verklaart geniet de voorkeur.
  5. De versie die geografisch het meest is verspreid geniet de voorkeur omdat bij dergelijke handschriften of versies de kans kleiner is dat ze elkaar beïnvloed hebben.
  6. De versie die het dichtst aansluit bij de stijl van de schrijver geniet de voorkeur.
  7. De versie met de minste leerstellige vooroordelen geniet de voorkeur.

Achtergrond

Tekstverzamelingen

Het Nieuwe Testament werd niet in één keer als volledig boek geschreven en gekopieerd. De verschillende boeken en brieven die er een deel van vormen, werden op verschillende plaatsen en op verschillende tijden geschreven. Pas later werden deze samengevoegd tot een gemeenschappelijke codex. In een tussenstadium werden ze in verschillende verzamelingen bijeengebracht:

Vele handschriften bevatten daarom slechts bepaalde gedeelten van het Nieuwe Testament. Handschriften van het volledige Nieuwe Testament stammen gewoonlijk af van teksten met een verschillende oorsprong. Een volledig handschrift kan dus in de evangeliën een nauwkeurige tekst bevatten, maar in de andere delen een tekst met vele afwijkende varianten, of omgekeerd.

Tekstgetuigen

Er zijn meer dan 5.000 Griekse tekstuele getuigen, meer dan 10.000 Latijnse manuscripten en nog eens 10.000 handschriften van oude vertalingen in andere talen. De teksten worden dikwijls geciteerd door de kerkvaders en door als ketters beschouwde schrijvers zoals Marcion of gnostische auteurs.

Teksttypes

De afschrijvers wisselden bij gelegenheid de tekst die zij als origineel (’Vorlage’) gebruikten voor een ander exemplaar, kopieerden van verschillende documenten tegelijk, of corrigeerden achteraf hun tekst aan de hand van een ander exemplaar. Vele handschriften hebben daarom niet één, maar verschillende oorsprongen. Dit noemt men ook ’contaminatie’. Het opstellen van een stemma, een stamboom van handschriften, is daardoor heel complex, gedeeltelijk zelfs onmogelijk. Dit probleem wordt door huidige nieuwtestamentische tekstcritici omzeild door de tekstgetuigen in groepen te sorteren, die ’teksttypes’ worden genoemd. De voornaamste teksttypes zijn het Alexandrijnse, het Westerse en het Byzantijnse type.

Geschiedenis van de tekstkritiek

De eerste gedrukte uitgaven en de Textus Receptus

Met de opkomst van de drukpers en de moderne vertalingen werd de vraag naar de juiste bijbelse tekst van groter belang. In 1514 liet kardinaal Gonzalo Jimenez de Cisneros de Griekse tekst met grote persoonlijke en financiële inzet voor het eerst drukken in de Complutensische Polyglot. Maar tot 1520 was er geen pauselijke toestemming om dit werk te publiceren. Hijzelf overleed reeds in 1517. De via de handel verkrijgbare gedrukte uitgave van het Griekse Nieuwe Testament, genaamd Novum Instrumentum Omne van Erasmus van Rotterdam, verscheen in 1516 en legde de basis voor de later zo genoemde Textus Receptus. Deze was gebaseerd op slechts een paar meer min of meer willekeurige en relatief jonge handschriften van het Byzantijnse type, en op de Vulgaat. Op sommige plaatsen vertaalde Erasmus van de Vulgaat terug naar het Grieks en schiep zo een aantal nieuwe begrippen, die echter geruime tijd bleven bestaan. De tweede editie in 1519 werd de basis voor de King James Version. Deze eerste beide uitgaven waren vooral gebaseerd op enkele relatief recente handschriften van het Byzantijnse teksttype.

Théodore de Bèze, in het Nederlands ook Beza, onderzocht diverse manuscripten en vond de Codex Bezae uit de vijfde eeuw, in zijn tijd de oudste bekende tekstuele getuige van het westerse type, die een aantal ongebruikelijke tekstvarianten bevat. Hij publiceerde verschillende tekstuitgaven, die ook nog onder de noemer Textus Receptus vallen. Hij vreesde verwarring onder bijbellezers en maakte daarom weinig gebruik van de Codex Bezae. De Franse drukker Robert Etienne (Estienne), (Stephanus) was de eerste die in zijn Editio Regia de lezingen van de oudere tekstuele getuigen, de Codex Bezae en de Codex Regius, in het apparaat drukte.[2] In 1551 voerde hij de versnummering in die tot heden (met kleine variaties) in alle bijbels gebruikelijk is. De tekstuitgaven van Estienne en Beza werden veelvuldig herdrukt en dienden als basis voor vele Bijbelvertalingen.

Opkomst van de wetenschappelijke benadering in de 18e eeuw

Omdat Johann Albrecht Bengel geen toegang had tot oudere manuscripten, kon hij slechts ongeveer twee dozijn relatief onbelangrijke manuscripten in detail bestuderen. Hij formuleerde een aantal regels voor de tekstuele kritiek die vandaag de dag buiten de theologie nog steeds geldig zijn. In 1725 formuleerde hij in Prodromus N T G adornandi de regel: Proclivi scriptioni praestat ardua (voor de gemakkelijke tekst staat de moeilijke tekst). Vandaag staat deze regel nog bekend als lectio difficilior (de moeilijkere lezing). Bengel was de eerste die de regel opstelde dat de tekstuele getuigen niet geteld, maar gewogen moesten worden (manuscripti non sunt numeratur sed ponderatur). Hij begon ook met het opstellen van stambomen (stemmata) van de handschriften. Voor zijn tekstuitgave van 1734 identificeerde hij de manuscripten die door Erasmus werden gebruikt, en gaf hun gebreken aan. Hij bemerkte verscheidene fouten in de tekst en gaf suggesties voor verbeteringen in het apparaat. Hij wou echter geen versie in de hoofdtekst zetten, die niet voorheen al eens in gedrukte vorm was uitgegeven. Van de meeste van zijn voorstellen werd later op basis van betere tekstuele getuigen de juistheid aangetoond.

Johann Jakob Wettstein publiceerde van 1751 tot 1752 zijn tekstuitgave, die veelvuldig opnieuw werd uitgegeven. Het tekstkritische apparaat was uitgebreider dan bij alle voorgaande uitgaven. De oudere manuscripten werden door hem aangeduid met een letter van het Latijnse alfabet; de jongere handschriften kregen een Arabisch cijfer. Hij geeft een schat aan informatie over de manuscripten, de vertalingen en parallelteksten. Bovendien verwees hij naar parallelle passages in wereldlijke schrijvers, vroege christelijke auteurs en uit rabbijnse bronnen. Bengels tekstkritische regels nam hij niet op in zijn uitgave.

Grote doorbraak in de 19e eeuw

In de negentiende eeuw beleefde het tekstkritische onderzoek een grote doorbraak. Talrijke nieuwe tekstgetuigen kwamen ter beschikking en de Textus Receptus werd steeds meer in twijfel getrokken. Johann Jakob Griesbach voerde veel bewijsmateriaal aan uit de kerkvaders en oude vertalingen en verbreedde zo de tekstuele basis. Hij combineerde de inspiratie van zijn leraar Johann Salomo Semler met de bevindingen van Bengel en Wettstein. Als eerste sinds ongeveer 200 jaar verliet hij op sommige plaatsen de eerder gedrukte uitgaven en dus de tekst die men de Textus Receptus was gaan noemen. Van 1804 tot 1807 gaf hij in een indrukwekkende vierdelige folio-editie voor het eerst de tekst uit, die hij op basis van de resultaten van de tekstkritische wetenschap als correct beschouwde. Hij was de eerste die een onderscheid maakte tussen een occidentaalse (westerse), Alexandrijnse en Byzantijnse recensie.

Konstantin von Tischendorf gaf de tekst van een aantal belangrijke manuscripten in druk uit, en maakte ze zo toegankelijk voor onderzoek. Hij was in staat om de palimpsest Codex Ephraemi te ontcijferen en de tekst te publiceren. Hij collationeerde vele voorheen onbekende of onopgemerkte oude manuscripten op zijn reizen in de bibliotheken en kloosters van Europa en het Oosten. In 1844 ontdekte hij een van de belangrijkste tekstuele bewijsstukken überhaupt: de Codex Sinaiticus. Hij gaf in 1862 een prachtig en waardevol facsimile van de Sinaiticus uit, waarvoor hij extra een lettertype ontwikkelde dat geïnspireerd was op de in het manuscript gebruikte letters. De facsimile imiteerde zo goed als toen technisch mogelijk was de grootte van de letters, de pagina-indeling, kolommen en rijen, en de correcties van het Sinaiticus-manuscript. Tischendorf gaf een aantal tekstkritische edities uit waarin hij zich afscheidde van de Textus Receptus. Zich bewust van de ouderdom en het belang van de Codex Sinaiticus, gaf hij deze het sigel א (Aleph).[3] Critici kloegen dat hij maar al te vaak uitbundig zijn nieuw ontdekte tekstuele getuigen de voorkeur gaf. Zijn laatste werken werden door Gregory voortgezet en uitgegeven.

Tischendorf wou ook de tekst van de al langer bekende, maar niet toegankelijke Codex Vaticanus (manuscript B) net als de Codex Sinaiticus als facsimile uitgeven, maar verkreeg hiervoor geen vergunning. Een aantal jaren later, van 1868 tot 1872, gaf het Vaticaan de tekst zelf op bevel van de paus uit in vijf folio-delen, en in 1881 het boekdeel met commentaar. Na vele jaren waarin onderzoekers de toegang ontzegd werd, waren nu de lezingen van de Codex Vaticanus algemeen bekend en controleerbaar. Van 1879 tot 1883 werd de Codex Alexandrinus als fotografische reproductie uitgegeven. Zo waren de vijf belangrijkste tekstuele getuigen, de codices א Sinaïticus, (A) Alexandrinus, (B) Vaticanus, (C) Ephraemi en (D) Bezae algemeen toegankelijk. Deze vijf zijn ook de belangrijkste vertegenwoordigers van de drie belangrijkste teksttypes.

Brooke Foss Westcott en Fenton John Anthony Hort publiceerden in 1881 de tekstuitgave The New Testament in the Original Greek, meestal de ’Westcott en Hort’ genoemd, naar de redacteurs. Hun uitgave is grotendeels gebaseerd op de tekst van de Codex Sinaiticus en de Codex Vaticanus en geldt ook voor de huidige normen als een solide en betrouwbare uitgave met een tekst van hoge kwaliteit. Deze is nog steeds in de boekhandel verkrijgbaar en vormde de basis van veel moderne vertalingen en herzieningen.

De editie van Westcott en Hort, met hun voorkeur voor het Alexandrijnse teksttype, zorgde ervoor dat bijbelvertalingen herzien werden en op een nieuwe basistekst gebaseerd werden, die voor een deel ook korter was. Vele bijbellezers bezagen dit als een verminking van de oude eerbiedwaardige bijbel. Vooral in de Angelsaksische wereld ontstond verzet tegen de Alexandrijnse tekst en het werk van Westcott en Hort. De aanhangers van de Textus Receptus en het wijdverspreide Byzantijnse teksttype, ook de Meerderheidstekst genoemd, reageerden heftig. Dean John William Burgon ging hen voorop, en ging zo ver de Codex Sinaiticus en de Codex Vaticanus als valse getuigen te bestempelen.[4] Tot op heden bestaat de King James Only Movement, die alleen de oude King James-vertaling als ware Bijbel accepteert. De opmars van het Alexandrijnse teksttype in moderne tekstedities, Bijbelvertalingen en -herzieningen van de twintigste en eenentwintigste eeuw werd hierdoor niet gestopt. De uitgaven van Tischendorf en Westcott en Hort losten de Textus Receptus tegen het einde van de eeuw als basis van kritische tekstedities eindelijk af. Het Byzantijnse teksttype is nog steeds de officiële tekst van de Grieks-Orthodoxe Kerk. Nederlandse vertalingen werden pas in de twintigste eeuw geleidelijk op de nieuwe tekstuele basis geschoeid.

Vooruitgang in de 20e eeuw

Hermann von Soden gaf van 1902 tot 1940 onder de titel Die Schriften des neuen Testaments, in ihrer ältesten erreichbaren Textgestalt de Griekse tekst in vier delen uit. Hij werkte intensief aan de manuscripten van het Byzantijnse meerderheidstype, die meer dan 80% van de minuskelhandschriften uitmaken en beschreef daarin meerdere tekstfamilies.

Von Soden probeerde een nieuwe catalogisering in te voeren voor het groeiende aantal van tekstgetuigen van de Bijbelhandschriften, maar zijn systeem kon de moeilijkheden niet definitief uit de weg ruimen.[5] Kort voor het begin van de 20e eeuw dook het eerste fragment op van een reeks zeer oude papyrusfragmenten, zoals de Oxyrhynchus Papyri, die nieuwe inzichten in de vroege vorm van de tekst gaven en die een overeenkomstige behandeling kregen door de tekstkritiek.

Tischendorfs speurtocht naar en onderzoek van de tekstuele getuigen werd verdergezet door Caspar René Gregory. In 1900 publiceerde hij Die Tekstkritik des Neuen Testaments,[6] waarin hij elke bereikbare tekstgetuige beschrijft. Nadat hij veel onderzoekers op het gebied van de tekstkritiek persoonlijk had gecontacteerd en brede steun kreeg van de gerenommeerde tekstcritici, bracht hij in 1908 Die griechischen Handschriften des Neuen Testament uit, een lijst waarmee hij de nummers van de tekstuele getuigen een nieuwe, tot heden geldige basis gaf.

Nu zijn alle papyrusfragmenten doorlopend genummerd met 𝕻1, 𝕻2, enz. De majuskels worden uit gewoonte nog wel aangeduid door Latijnse en Griekse hoofdletters, maar ook doorlopend genummerd met getallen die met een nul beginnen. Aangezien er meer manuscripten zijn dan letters in twee alfabetten, loopt de telling op een bepaald moment verder zonder letters, alleen met getallen die met een nul beginnen. Zo is de nummering 01 = א, A = 02, B = 03, enz. De minuskels zijn in Arabische cijfers genummerd zonder de voorafgaande nul. Lectionaria worden gemarkeerd door een voorafgaande ℓ: ℓ 1, ℓ 2, enz. Nieuw ontdekte manuscripten komen op het einde van de lijst met een nieuw nummer. Wanneer verschillende, voorheen geïsoleerde fragmenten, delen van hetzelfde manuscript blijken te zijn, worden de vrij gekomen cijfers niet opnieuw toegewezen. Op die manier is het vandaag voor elke onderzoeker onmiddellijk en ondubbelzinnig duidelijk naar welk handschrift er met een specifiek nummer wordt verwezen, en hoeft hij de verschillende nummering uit verschillende oplagen en uitgaven niet meer uit te pluizen. Gregory’s lijst werd later door Aland verder bewerkt, uitgebreid met de nieuwe kennis. De algemeen gebruikelijke nummering is dus volgens Gregory-Aland. Wanneer nieuwe tekstgetuigen opduiken krijgen deze een nummer toegewezen door het Institut für neutestamentliche Textforschung.

In 1898 verscheen de eerste uitgave van Eberhard Nestle’s Novum Testamentum Graece, dat meerdere lezingen uit verschillende tekstuitgaven met bronnen aangaf. De Nestle, zoals deze uitgave nu wordt genoemd, gebruikte in latere edities de nieuwe catalogisering van Gregory. Eberhards Nestle’s zoon, Erwin, zette het werk verder, en bedacht een voor deze tekstuitgave typerend systeem van tekstkritische tekens. Dit maakt het mogelijk om heel veel informatie op geringe ruimte te presenteren, maar verlangt van de lezer wel dat hij zich met het gebruik van deze tekens vertrouwd zou maken. Sinds de 21e editie in 1952 waren ook Kurt en Barbara Aland bij het werk betrokken, waardoor deze tekstuitgave sindsdien de Nestle-Aland wordt genoemd. Kurt Aland richtte het Institut für neutestamenliche Textforschung op, dat later door Barbara Aland werd geleid. Hij maakte zich los van de vorige gedrukte edities en de collaties van eerdere wetenschappers, die intussen verouderd en in heel wat details niet zo juist bleken te zijn, en begon helemaal opnieuw. Hij ontnam de varianten rechtstreeks uit de papyri en perkamenten, die hij een voor een en stap voor stap controleerde, fotografeerde en opnieuw collationeerde, voor hij ze terug in de tekstuitgave opnam. De twee Alands stelden in 1981 voor om de tekstuele getuigen in te delen in vijf categorieën van handschriften van het Nieuwe Testament. Daarbij wordt de kwaliteit van de tekst in zijn geheel beoordeeld, wat een waardevolle hulp is bij het afwegen van de verschillende lezingen.

De stand van de wetenschap aan het begin van de 21e eeuw

De 27e editie van de Nestle-Aland-tekst met het omvangrijke tekstkritisch apparaat was het wetenschappelijke standaardwerk. In februari 2012 werd de 28e editie vrijgegeven. Van het Greek New Testament werd intussen een vierde editie uitgegeven. Dit bevat dezelfde tekst als de Nestle-Aland, maar met een ander tekstkritisch apparaat.

Men werkt momenteel nog steeds aan een volledige digitalisering van de handschriften en aan een volledige editie met alle varianten van alle bekende manuscripten. De volledige Editio Critica Maior zal waarschijnlijk alleen in digitale vorm verschijnen. Met de verdere vooruitgang van de computertechnologie en de evaluatieprogramma’s hopen de onderzoekers om verder inzicht in de geschiedenis van de minuskelteksten en hun onderlinge verhoudingen. Vervolgens wil men de citaten in de kerkvaders en andere schrijvers versterkt onder de loep nemen en de vroege vertalingen terug in de belangstelling brengen. Vergelijkbare digitaliseringsprojecten lopen eveneens voor de manuscripten van de Vetus Latina, de Vulgaat en de Septuaginta.

Literatuur

Tekstuitgaven

Inleidingen en hulpmiddelen

Geschiedenis van de nieuwtestamentische tekstkritiek

  • Martin Heide, Der einzig wahre Bibeltext? Erasmus von Rotterdam und die Frage nach dem Urtext. Vijfde verbeterde en uitgebreide uitgave. Verlag für Theologie und Religionswissenschaft, Nürnberg 2006 ISBN 978-3-933372-86-4
  • Winfried Ziegler, Die „wahre strenghistorische Kritik“. Leben und Werk Carl Lachmanns und sein Beitrag zur neutestamentlichen Wissenschaft. Theos 41. Kovač, Hamburg 2000 ISBN 3-8300-0141-X

Actuele stand van het onderzoek

  • Bart D. Ehrman en M. W. Holmes (Uitg.): The Text of the New Testament in Contemporary Research. Essays on the ’Status Quaestionis’. A Volume in Honor of Bruce M. Metzger. Studies and Documents 46. Eerdmans, Grand Rapids 1995 ISBN 0-8028-2440-4
  • Kent D. Clarke, Textual Optimism. A Critique of the United Bible Societies' Greek New Testament. JSNTSup 138. Academic Press, Sheffield 1997 ISBN 1-85075-649-X
  • A. Denaux (Uitg.): New Testament Textual Criticism and Exegesis. Festschrift J. Delobel. BEThL 161. University Press, Peeters, Leuven 2002 ISBN 90-429-1085-2
  • Sylvia Nielsen, Euseb von Cäsarea und das Neue Testament. Methoden und Kriterien zur Verwendung von Kirchenväterzitaten innerhalb der neutestamentlichen Textforschung. Theorie und Forschung 786. Theologie 43. Roderer, Regensburg 2003 ISBN 3-89783-364-6
  • Eldon Jay Epp, Perspectives on New Testament Textual Criticism. Collected Essays. 1962 - 2004. Supplements to Novum Testamentum 116. Brill, Leiden e.a. 2005 ISBN 90-04-14246-0
  • Bart D. Ehrman, Studies in the Textual Criticism of the New Testament. New Testament Tools and Studies 33. Brill, Leiden e.a. 2006 ISBN 90-04-15032-3

Noten en verwijzingen

rel=nofollow