Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Elias Feisser

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Johannes Elias Feisser (Winsum, 10 december 1805Nieuwe Pekela, 2 juni 1865) was een Nederlandse predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk) die aan de wieg stond van het Nederlandse baptisme. Feisser verzette zich tegen de kinderdoop en werd in 1844 in Gasselternijveen als predikant afgezet. Met enkele volgelingen liet hij zich in mei 1845 in een veenvaart door middel van onderdompeling dopen door Julius Köbner. Hiermee was in Nederland de eerste baptistengemeente een feit.

Zijn jeugd

Feisser was telg uit een familie van militairen. Zijn grootvader en zijn vader hadden beiden in 1794 Maastricht verdedigd tijdens het beleg door de Fransen, grootvader als kapitein-kwartiermeester en vader als vaandrig. Zijn grootvader, naar wie hij werd vernoemd, was geboren in Bad Homburg vor der Höhe bij Frankfurt am Main en zijn grootmoeder, Anna Heines Carsjens, kwam uit Middelstum. De moeder van Feisser, Anna Maria Bouer, was een dochter van een kalkfabrikant in het Groningse Winsum. Haar broer werd de eerste burgemeester van Winsum. Rond 1808 verhuisde het gezin naar Veendam, waar vader Johannes tot rijksontvanger werd benoemd.

Na het voorbereidend onderwijs te Veendam werd Johannes in 1823 op verzoek van zijn grootmoeder ingeschreven als student theologie te Groningen. Hij bekwaamde zich in de „literarische en theologische studiën”, legde elk jaar de examen met succes af, nam deel aan een prijsvraag waarvoor hij een gouden erepenning kreeg. In 1827 legde hij het proponentsexamen af voor het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland. Daarna bezocht hij gedurende een jaar de Universiteit van Leiden. Aanvankelijk hadden de „Nieuw Testamentische studiën” zijn voorliefde, maar onder invloed van zijn leermeester, dr. Th. A. Clarisse te Groningen, koos hij voor zijn proefschrift een onderwerp uit de kerkgeschiedenis. In juni 1828 verdedigde hij zijn proefschrift de Vita Basilii Magni, Caesareae in Cappadocia Episcopi en verwierf daarmee het doctoraat in de theologie.

Beroepen

In 1828 nam hij een beroep naar Lekkum en Miedum aan de Dokkumer Ee aan, waar hij tot 1831 zou blijven. Hij trouwde in 1830 op Ameland met Geertruide Elisabeth Barbara Orck [of Orrock], barones van Heeckeren, afkomstig uit Bentheim. Hij was toen bijna 25, zij was 17 jaar oud. Tijdens zijn volgende pastoraat te Winschoten (van 1831 tot 1833) publiceerde hij in 1832 Jezus Christus of Lotgevallen en Lessen van den Zaligmaker der Menschen, een godvruchtig boekwerkje.

Een beroep naar Franeker (het „Friesche Athene”, zo genoemd vanwege de plaatselijke universiteit) in 1833 paste hem, man van de studie, wonderwel. Hij kreeg daar echter te kampen met meerdere tegenslagen. Zijn vrouw en twee kinderen overleden, en hij leed zelf aan een slechte gezondheid. De kerkenraad gaf hem eervol ontslag. Hij keerde terug naar zijn ouderlijk huis te Veendam, waar hij rust en troost vond. Na een half jaar voelde hij zich krachtig genoeg om zich te verbinden aan de hervormde gemeente van Gasselternijveen, die vacant kwam vanwege het vertrek van ds. Hendrik Karel Roessingh naar Haren. Roessingh voegde hem toe: „Er wonen vele goedaardige menschen, doch er is geen geestelijk leven.” In Gasselternijveen bleek hij goed te voldoen: de kerk zat al gauw te vol. Zijn echtgenote Geertruide overleed in Franeker op 28 september 1836.[1]

Op 27 oktober 1841 trouwde hij te Gasselte met de twintigjarige Karsiena Hovingh Wichers uit Gasselternijveen, de dochter van de landbouwer Hendrik Hoving Wichers en Japiekje Kars. In deze jaren tussen 1839 en 1844 voltrok zich een ingrijpende verandering in zijn geloofsleven en theologische opvattingen.

Afwijzing van de kinderdoop

Hij raakte los van de mens-gecentreerde theologie van de Groninger richting. Hij las diverse geschriften, waaronder Cardifonia van de Engelse prediker John Newton. Zijn bezwaren tegen de „gangbare theologie” en tegen de organisatie van de Hervormde Kerk namen toe en conflicten bleven niet uit.

Toen een ouderling aftrad uit de kerkenraad en er een nieuwe ouderling werd benoemd, was Feisser daar niet mee tevreden, aangezien hij een godvruchtigere kandidaat op het oog had. Tenslotte kwam men overeen dat de aftredende ouderling in functie zou blijven. Nauwelijks was deze zaak achter de rug, toen er wrijvingen ontstonden over de plaatselijke onderwijzer. Als secretaris van de plaatselijke schoolcommissie had Feisser de klachten over de onderwijzer doorgegeven aan het gemeentebestuur en voorgesteld om een hulponderwijzer in dienst te nemen. De onderwijzer was hierover woedend maar wou wel aan het Avondmaal deelnemen. Feisser vond het in deze situatie onmogelijk om het Avondmaal te bedienen. Hij vroeg een naburige collega om deze taak van hem over te nemen, waardoor het rustig bleef. Intussen ging de kerkenraad niet in op Feissers voorstellen om de te klein geworden kerk te vergroten.

In juni 1843 hield Feisser in de vergadering van de ring Assen een lezing, waarin hij een beeld schetste van een reine gemeente van gelovigen. De wrijvingen bleven toenemen, zodat Feisser de tussenkomst inriep van het Klassikaal Bestuur. Feisser verzocht hen om het Avondmaal niet te hoeven toedienen en bevrijd te worden van het dopen van kleine kinderen.

In augustus van dat jaar schreef hij Waakt op!. Zijn uitspraken en afwijzing van de kinderdoop leidden tot een ’kerkelijk proces’ tegen hem. Door het Provinciale Kerkbestuur van Drenthe werd Feisser bij uitspraak van 19 december 1843 op 1 januari 1844 van zijn dienst ontzet, wegens verzuim en weigering van een gedeelte van zijn dienstwerk en de daaruit ontstane wanorde en ontstichting. Op nieuwjaarsdag 1844 vernam de gemeente van Gasselternijveen vanaf de kansel de beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur. Dominee Feisser en zijn vrouw stonden van de ene dag op de andere op straat. Zij hielden zich staande en zetten de prediking vanuit huis voort. Johannes nam de pen weer op en schreef in februari 1844 zijn traktaat: Die den Geest Christi niet heeft, die komt Hem niet toe! Eene noodige waarschuwing voor alle heilzoekende zielen onder de Afgescheidenen en Niet-Afgescheidenen in Nederland. In hetzelfde jaar volgde Getrouw Verhaal, waarin hij breedvoerig verslag deed van zijn werkzaamheden en lotgevallen te Gasselternijveen.

Het begin van het baptisme

Feisser raakte goed bevriend met ds. Jan de Liefde, doopsgezind predikant te Zutphen. Ook kwam hij in contact met baptisten uit Duitsland. In Hamburg stichtte de predikant Johann Gerhard Oncken in 1834 de eerste baptistengemeente op het Europese vasteland. Oncken was in Engeland met het baptisme in aanraking gekomen. Toen het de baptisten in Hamburg ter ore kwam dat een Nederlands predikant was afgezet wegens zijn weigering om de kinderdoop toe te dienen, stuurde Oncken Julius Köbner en Anton Friedrich Remmers als afgevaardigden van zijn gemeente op pad om met Feisser en diens opvattingen kennis te maken. Begin mei 1845 trok Feisser naar Hamburg en maakte er kennis met Oncken en de zijnen. Op zijn thuisreis vergezelde Köbner hem. Op donderdag 15 mei 1845 kregen de eerste zeven mensen op ’t Nijveen het sacrament – de onderdompeling – toegediend door Julius Köbner. Dit vond plaats in een ondiepe veenvaart in de open lucht, dichtbij de boerderij van Roelof Reiling. Hiermee was in Nederland de eerste baptistengemeente een feit. Na deze doop werd Feisser gekozen tot voorganger van de eerste Nederlandse baptistengemeente (genoemd ’Gemeente van Gedoopte Christenen’). Feisser was van plan nu in Gasselternijveen voortvarend aan de slag te gaan, maar dat viel bitter tegen. Hij kreeg te kampen met tegenwerking. Van de groep die zich om hem heen verzameld had, keerde meer dan de helft hem de rug toe. Feisser en enkele getrouwen hielden echter vol. Kort daarop richtten zij een schrijven aan de koning: „strekkende ter bekoming van toelating tot het inrichten eener Christelijke Afgescheidene gemeente.” Zij bewandelden, om door de regering erkend te worden, dezelfde weg als de afgescheidenen. Zij gaven als hun belijdenis de gereformeerde op, met uitzondering van de doop. Bij Koninklijk Besluit van 13 augustus 1845 werd, op rapport van de Minister van Eredienst van 19 juli, de verzochte toelating verleend. In de zomer van 1849 trok Feisser als rondreizend predikant enkele maanden te voet door Groningen en Oost-Friesland in Duitsland. Uiteindelijk werd de inspanning Feisser te veel. Hij kon het lichamelijk niet meer aan.

Weg uit Gasselternijveen

Hij vertrok definitief uit Gasselternijveen en vestigde zich in 1849 te Nieuwe Pekela in de verwachting daar een vruchtbaar arbeidsveld te vinden, maar die hoop bleek ongegrond. Een jaar later wekte de kleine gemeente in Amsterdam nieuw vuur in hem door een beroep op hem uit te brengen. Hij ging er heen en oogstte in de hoofdstad opnieuw wrange ervaringen, in weerwil van financiële steun vanuit Hamburg. Feisser keerde terug naar Pekela, zijn eindbestemming. Hoe hij de laatste jaren in zijn levensonderhoud voorzag is niet duidelijk. Hij stierf op 2 juni 1865; de overlijdensakte van deze predikant, kerkstichter en doctor in de theologie vermeldde als beroep: landbouwer.[2]

Zijn weduwe trouwde in 1870 met ds. Henderikadius Zwaantinus Kloekers, onder wiens leiding de eerste baptistenkerk in Nederland werd gebouwd te Nieuwe Pekela.

Externe links

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

rel=nofollow
Burgerlijke stand - Overlijden
rel=nofollow