Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Hongersnood op Java

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De hongersnood in Indonesië is de hongersnood van 1943 tot zeker een jaar na het eind van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië Door roof en wanbeheer van de bezettende Japanners, en de naweeën daarvan, stierven miljoenen autochtone Indonesiërs. Het grootste aantal slachtoffers viel op het volkrijke eiland Java, maar ook de andere eilanden werden zwaar getroffen.

Ondanks het enorme aantal doden is er in Nederlandse geschiedkundige publicaties over deze periode weinig terug te vinden. E. de Vries komt in 1946 op ongeveer 2.450.000 doden.[1] Loe de Jong komt in zijn geschiedwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk tot een schatting van meer dan twee miljoen doden voor Java alleen, maar een tiental pagina's verderop stelt hij dat het om 2,5 miljoen doden moet gaan.[2]

Context

In Nederlands-Oost-Indië werd in de zeventiende eeuw met volmacht van de Nederlandse overheid door de Verenigde Oost-Indische Compagnie, en vanaf eind achttiende eeuw door de overheid zelf, een web van handelskolonies gesticht en onderhouden in Azië. In de tweede helft van de negentiende eeuw verminderde, onder druk van sociale kritiek uit de zich geleidelijk democratiserende Nederlandse maatschappij, de scherpte van de uitbuiting van de oorspronkelijke bewoners en geïmporteerde, inmiddels vrijgelaten slaven. Rond 1904 voerde het Nederlandse gezag echter nog steeds oorlog om de zeggenschap over het sultanaat Atjeh. Het stimuleren van nationalistische tendensen onder de lokale bevolking, vooral op het eiland Java, leidde ertoe dat de Nederlandse overheid in 1926 in Boven-Digoel in Nieuw-Guinea een strafkamp inrichtte voor vooraanstaande Indonesiërs dat vooral diende als verbanningsoord. Tegelijkertijd kregen Nederlandse ondernemingen steeds macht in het land en werden moderne en grootschalige methoden toegepast bij de winning van mineralen en in de landbouw. Dit leidde op bescheiden schaal ook tot sociale verbeteringen. Mede als gevolg daarvan verdubbelde de Indonesische bevolking tussen 1900 en 1940.

In de landbouw werd vooral vooruitgang bereikt op een voor Nederlanders bij uitstek bekend terrein: irrigatie. Verbeteringen aan de waterlopen betekende soms een verdubbeling van de oogsten. Indonesië werd de grootste suikerproducent ter wereld, en een grote rijstproducent die zelfvoorzienend was. Ook plantages voor de winning van palmolie werden steeds meer aangelegd. Door de groeiende auto-industrie werd de vraag naar rubber steeds groter. De in de kolonie grootschalig geproduceerde grondstoffen waren bijna uitsluitend bestemd voor export naar Europa en de Verenigde Staten. In 1912 opende in Deventer de Middelbare Koloniale Landbouwschool, hier kregen Nederlanders een opleiding voor leidinggevende functies op de plantages van de Indische kolonie. De relatieve economische voorspoed van Nederland van 1900 tot 1930, Nederland wist neutraal te blijven tijdens de Eerste Wereldoorlog, stimuleerde grootschalige investeringen in de Indonesische landbouw. Deze groeide sterk en bracht ook een zekere welvaart voor de autochtone bevolking, vooral in de zin van voldoende werkgelegenheid.

Mineralenwinning

In de twintigste eeuw waren vooral op Borneo en ook op Sumatra grote olievelden ontdekt die Nederlands-Indië en daarmee Nederland maakte tot de vierde olieproducent ter wereld. Ook de winning van tin op het eiland Billiton was van groot belang, naast die van vele andere mineralen, waaronder bauxiet voor de aluminiumproductie voor onder meer de bouw van vliegtuigen.

Sociale situatie

De Indische archipel werd aanvankelijk vooral beschouwd als wingewest waar Nederlanders een paar jaar zeer goed konden verdienen, om daarna terug in Nederland te gaan rentenieren. In de twintigste eeuw veranderde dat vestigden steeds meer Nederlanders zich er blijvend als bestuursambtenaar of in dienst van een onderneming. In 1940 leefden er ongeveer 200.000 Europeanen en Indische Nederlanders sinds een of meer generaties permanent in het land. Ze vormden de absolute elite in de kolonie. Ook mensen met lagere posities op administratief of militair niveau zoals boekhouders, soldaten en sergeants, achtten zich ver verheven boven de 'inlander'.

Een uitzondering wilden zij misschien nog wel maken voor de Indonesische elite, die in veel gevallen evenzeer inhalig en hebzuchtig was als de Nederlanders. Maar van sociale vermenging was in feite geen sprake, hoewel veel lager geplaatste Nederlanders, maar ook veel hogergeplaatsten vooral op geïsoleerde standplaatsen, er meestal zonder huwelijk Indonesische vrouwen op na hielden, waar zij steevast halfbloed kinderen bij kregen. Deze kinderen leefden echter in een soort sociale schemer - de Indonesiërs accepteerden hen niet, de blanken ('bwana's, 'toeans') evenmin. Voor de Indonesiërs, overwegend islamitisch, gold bovendien een apart rechtssysteem, gebaseerd op de 'adat', de gebruiken.

Tegen deze achtergrond speelde de razendsnelle, uiterst krachtige Japanse aanval van begin 1942 zich af, die door veel Indonesiërs gezien werd als een bevrijding - tot grote verbijstering van veel Nederlanders.

Fouten

Hoewel de Nederlanders in de landbouw en mineraalwinning grote vooruitgang hadden geboekt, waren deze prestaties in de ogen van de binnenvallende Japanners bijna per definitie waardeloos, want westers. De Japanners beschouwden de blanke Europeanen (overigens inclusief eventuele Joden) als een minderwaardig, eerloos en agressief ras, dat grote delen van Azië bezet hield, puur ten eigen bate.

Japanse situatie

De Japanners beschouwden zichzelf als de absolute elite op elk gebied - hun keizer was ten slotte een godenzoon. Zij vonden dat zij recht hadden op een overheersende positie en pakten de intussen gezapige, van binnen vermolmde koloniale westerse bezette gebieden voortvarend aan. Zij beschikten over geavanceerde militaire middelen en strategieën en bovendien over ruim twintig jaar militaire ervaring in hun verovering van delen van China en oorlogen met Rusland. Zij veroverden Indonesië - een gebied dat zich bij wijze van vergelijking uitstrekt van de Noordkaap in Europa tot Gibraltar - binnen twee maanden volledig, met vrijwel volledige vernietiging van hun tegenstanders. Dit was des te opmerkelijker, omdat bijvoorbeeld Groot-Brittannië verreweg de krachtigste zeemacht ter wereld bezat, die zich bovendien twintig jaar eerder in de strijd had bewezen door de Duitsers te verslaan.

Maar de innerlijke Japanse overtuiging dat het gelijk volkomen aan hun zijde was, werd door geen enkele tegenslag aangetast: zij vernietigden met een verrassingsaanval op Pearl Harbor een groot deel van de Amerikaanse vloot op één zondagochtend, en ze veroverden ook uiterst goed verdedigde plaatsen als de Filipijnen en Singapore - dat onneembaar werd geacht en een over grote verdedigingsmacht inclusief slagschepen beschikte.

Nederlands-Indië was echter nauwelijks verdedigd. Hoewel Nederland tot de rijkste landen van de wereld behoorde, was de regering vanwege de crisis niet bereid substantieel te investeren in de verdediging van de kolonie. Bij de Japanse aanval heeft het leger dan ook geen enkel gebied kunnen houden. De marine boekte nog wel enige successen met vooral de onderzeeërs, die enkele Japanse oorlogs- en vrachtschepen tot zinken brachten, maar dat kon de Japanners totaal niet deren. De Japanse successen staafden de aanvallers in hun overtuiging dat zij op elk gebied superieur waren aan westerlingen.

Japanse aanpak van de economie

Vanwege hun superioriteitsgevoel waren de Japanners niet van plan, welke methode of welke kennis dan ook van de westerlingen over te nemen. dat betekende dat zij vrijwel alle managers van de landbouwbedrijven ontsloegen en meestal interneerden. In een aantal gevallen werden deze mensen na korte tijd toch weer opgetrommeld om de zaak draaiend te houden, maar dit was uitdrukkelijk een overgangsmaatregel, die de Japanners knarsetandend namen. Dat de landbouwresultaten hieronder zouden lijden, was al na enkele dagen bezetting zonneklaar. De Japanners namen alles over - en dan ging het over het algemeen om officieren, die geen speciale opleiding in bedrijfsbeheer of de landbouw bezaten. De opbrengsten van de landbouw begonnen binnen enkele maanden flink terug te lopen, zo laat ook dr L. de Jong in zijn werk zien.

Ook was voor de Japanse officieren een duidelijk uitgangspunt dat de opbrengsten van Indonesië ten volle benut moesten worden voor de oorlog. Dat betekende dat de volgende producten speciale belangstelling van de Japanners hadden:

  • rijst - daarvan was er voldoende voor alle Indonesiërs, tegen redelijke prijzen
  • palmolie: idem
  • suiker: idem
  • thee; idem
  • kinine: destijds het enige middel tegen malaria, met Indonesië als een van de weinig gebieden waar het groeide
  • rubber: voor de voeding van de Indonesische bevolking van geen belang, behalve economisch als 'cash crop'; voor de japanners echter onmisbaar voor hun oorlog
  • olie: een sine-qua-non voor de Japanners
  • tin, bauxiet en andere metalen: ook onmisbaar voor de Japanners.

De Japanners gingen bij hun aanpak uitsluitend uit van de behoeften van het leger en de marine, die samen Indonesië in twee beheersgebieden verdeeld hadden, en van het moederland. Het belang van de bevolking speelde voor hen, anders dan zij voorgaven, geen enkele rol; ook op de Indonesiërs keken de Japanners neer, echter niet zo diep als op de westerlingen. Maar zij gaven voor het beste met de Indonesiërs voor te hebben, en stimuleerden tot op beperkte hoogte de onafhankelijkheidsbeweging, die zij in feite zo veel mogelijk aan het lijntje hielden. Via deze beweging lukte het de Japanners 'romusja's' ofwel werksoldaten te werven. Ook dit was een aanslag op de landbouw, die erg arbeidsintensief was en geen grote aantallen arbeiders kon missen. Dat het afvoeren van duizenden arbeiders een direct gevolg zou hebben op de productie, liet de Japanners in dit stadium volkomen koud.

Oorlogssituatie

Door de oorlogssituatie veranderde de economische situatie van Indonesië volledig. Dr L. de Jong noemt onder meer:

  • isolering van de westerse afzetkanalen - door de geallieerde blokkade konden er totaal geen producten meer naar het westen worden verscheept. Dat betekende binnen afzienbare tijd financiële tekorten voor bijvoorbeeld tabaks- en suikerplantages. Ook het grote tekort aan scheepsruimte betekende dat er niet tijdig en onvoldoende machines konden worden ingevoerd - Indonesië had nauwelijks eigen zware industrie die de nodige machines kon vervaardigen.
  • de sociale connecties en de bestuurseenheid met het westen werd verbroken, wat ook op korte termijn tot ernstige problemen zou leiden die meteen hun weerslag op de productie zouden hebben, en dus op de financiën
  • management: de Japanners namen alle beheerstaken over, waarvoor zij volkomen de kennis en vaardigheden misten, waardoor chaos binnen enkele maanden het resultaat kon zijn
  • de Japanse belangen: het Japanse egocentrisme was nog veel sterker dan het Duitse, bovendien in de hand gewerkt door simpele dingen als taalproblemen en misverstanden op basis van sterk verschillende sociale culturen.
  • evenwicht: de Nederlanders hadden, ondanks hun onrechtvaardige koloniale onderdrukkerspositie; in de praktijk een werkbaar evenwicht op sociaal en economisch gebied bereikt. Dat bestond uit allerlei gewoonten en afspraken, die de japanners totaal niet wilden kennen, laat staan wilden respecteren.

Gevolgen

De gevolgen waren uiterst voorspelbaar. Per maand begon de chaos toe te nemen, en de productie te dalen. Natuurlijk konden de bedrijven nog even na-ijlen, maar bij het eerste geval van een mankement aan een cruciale machine, liep een heel bedrijf vast. De productie verminderde volgens prof dr D.H. Burger in zijn Sociologisch Economische Geschiedenis van Indonesië tijdens de oorlog als volgt:

Ook lieten de Japanners zonder enig oog voor de gevolgen hout kappen, waardoor volgens Burger in vier jaar tijd meer bomen verdwenen dan er in 45 jaar waren aangeplant. Zoals tegenwoordig bekend is, veroorzaakt dat erosie, en dus in een tropisch klimaat met zeer zware regenval, binnen een half jaar ernstige problemen met de landbouw en de woonplaatsen van mensen.

Met name de rijstproductie leed onder de Japanse methode. De Japanners wilden de rijstopbrengst verdubbelen en meenden dat hun Japanse manier daarvoor geschikt was. Ze hielden echter geen rekening met het Indonesische klimaat en de bodem, en al helemaal niet met de eeuwenoude landbouwgewoonten van de Indonesiërs. Het gevolg was dat de rijstproductie begon te dalen in plaats van te stijgen vanaf eind 1942. Door alle problemen, zo schrijft Dr L. de Jong, steeg de prijs van witte rijst, 'beras' op de zwarte markt van 3,2 cent per kilo in twee jaar tot 1 gulden, een stijging van ruim drieduizend procent.

Een snelle toename van hongersnood in vooral de stedelijke gebieden was het gevolg. Daar konden de Japanners niets tegen doen, hoewel zij wel prijsbeheersingsmaatregelen trachtten door te voeren. Intussen hadden zij echter ook de lonen al verlaagd. Weer was de kleine man extra de pineut. Nu echter werd het menens. Rijst werd gerantsoeneerd tot 115 gram per dag in maart 1944 in Djakarta. Er kwam in 1944 ook nog grote droogte. Er ontstonden onlusten, met klein veldslagen, zoals op 1 maart 1944 bij Tasikmalaja; daar stierven vijftig Japanners, en enkele honderden Indonesiërs, bewapend met speren, stenen en messen. Bij een proces kregen daarna nog tweeëntachtig van hen een doodvonnis. Dergelijke onlusten met gewapend georganiseerd verzet begon vaker voor te vallen. De prijs van witte rijst steeg in februari 1945 in Djakarta tot 6,50 gulden per kilo.

De chaos in de economie betekende ook, dat vrijwel vanaf het begin van de Japanse bezetting vele miljoenen Indonesiërs hun inkomen zagen dalen of helemaal verloren.

Daarnaast was de Japanse kortzichtigheid en inhaligheid een oorzaak voor zeer snel groeiende economische ongelijkheid. De Jong wijst erop, dat in alle oorlogvoerende landen grote tekorten ontstonden op voedselgebied, die toch in vrijwel alle landen door een fatsoenlijk en onzelfzuchtige overheid redelijk werden verdeeld over de gehele bevolking, zodat de directe gevolgen dragelijk bleven, zelfs in bijvoorbeeld bezet Nederland in ieder geval de eerste twee, drie oorlogsjaren. Zo niet onder de Japanners. Corruptie stak al snel de kop op, verergerd door desinteresse en wanbeheer, en de kleine man was de dupe daarvan.

Ook zagen de Japanners er geen been in, de inflatie de vrije teugel te geven: zij drukten hun eigen geld, dat al snel met tientallen procenten per jaar in waarde daalde en opnieuw de kleine man, de landarbeiders zonder noemenswaardig bezit, trof. Ook de gezondheidszorg ging snel bergafwaarts. Een toenemend aantal arbeiders ging lijden aan tbc, maar moest doorwerken en ontving geen enkele vorm van behandeling. De Japanners raakten ook bekend als zeer harde meesters voor de Indonesiërs - zij zorgden slecht voor hun arbeiders, en mishandelden hen bovendien. Mishandeling schijnt toen een normaal verschijnsel in het Japanse leger geweest te zijn. Alle ingrediënten voor een ramp kwamen bij elkaar vanaf 1943.

Indische slachtoffers

De Indische kampgevangenen zijn zelf zwaar getroffen: van hen overleefden rond de vijftien procent de kampen niet. Ondanks dat zowel de Indische als de Nederlandse gevangenen na de vrijlating verhalen over de hongersnood lieten rondgaan, is deze situatie nooit echt doorgedrongen bij het Nederlandse publiek en geschiedschrijving.[3][4] Ook in de grote overzichtstentoonstelling over Nederlands-Indië in Bronbeek ontbreekt per januari 2012 enige informatie over de hongersnood.

Externe link

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Vries, E. de (1946): Geboorte en sterfte onder de Japanse bezetting, in Economisch Weekblad voor Nederlandsch-Indië, 4 mei 1946
  2. º Jong L. de (1985): Deel 11b, band 2, hoofdstuk 7, 'Uitgemergeld Indië' (pag. 497-537)
  3. º Waarom negeren we de Indische Holocaust van 1943-44? Artikel van Arthur de Graaff in HP/DETIJD met aanvulling door de auteur, 27 augustus 2010
  4. º De indo als zondebok, Website Indisch4ever.nu, 29 augustus 2010, reactie op artikel De Graaff in HP/DETIJD
rel=nofollow
Q13727986 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)
rel=nofollow
rel=nofollow