Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Gebruiker:Lidewij/EHBO paard

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

We kijken naar het zieke of het gewonde paard. Bij oudere paarden kan slijtage de oorzaak zijn van veel aandoeningen. Dat proces verloopt meestal geleidelijk. Ieder paard kan een verwonding oplopen door een ongeluk, maar waardoor wordt een paard ziek? We beginnen met een uitleg over vier verschillende, besmettelijke ziekteverwekkers: virussen, bacteriën, schimmels en parasieten. Wanneer je weet hoe deze ziekteverwekkers werken, dan kun je ook beredeneren wat jij kan doen om het gezonde paard te beschermen, om het zieke dier te helpen en om besmetting van andere paarden te voorkomen.

Virussen

Virussen zijn kleine ziekteverwekkers: slechts 10-300 nanometer groot. Eén nanometer is één miljoenste millimeter. Elk virus bestaat uit een beetje erfelijke materiaal met een omhulsel van eiwit.

Virussen verspreiden zich vooral door rechtstreeks contact tussen twee dieren. Hoewel virussen buiten een lichaam niet lang kunnen overleven, kunnen zij korte afstanden wél overbruggen: zij verplaatsen zich dan in kleine waterdruppels door de lucht of via mensen (schoeisel en kleding) of andere dieren.

Een virus dringt het lichaam binnen en nestelt zich in een lichaamscel. Binnen deze cel kan het virus zich vermeerderen. De cel sterft af, barst open en de nieuw gevormde virussen kunnen weer andere cellen binnendringen. Het lichaam reageert op een virusinfectie door antistoffen aan te maken, die het virus kunnen bestrijden. Deze antistoffen blijven nog een tijd in het lichaam. Bij een volgende infectie met hetzelfde soort virus is het dier dan minder vatbaar: het is immuun. Virussen kunnen niet met antibiotica worden bestreden, maar tegen een aantal virussen kan het dier wél worden geënt.

Bacteriën

Bacteriën zijn aanzienlijk groter dan virussen: circa 1000 nanometer groot. Bacteriën kunnen buiten een lichaam wél lang overleven. Een besmetting met bacteriën kan daarom makkelijk via de kleding of gereedschap plaatsvinden. Rechtstreeks contact met een ziek dier is hiervoor dus niet nodig.

Bacteriën kunnen zich vooral in een vochtige omgeving heel snel vermeerderen. Om dit te voorkomen is een goede hygiëne in en om de stal zo belangrijk. Op een bacteriële infectie reageert het lichaam vaak eerst met koorts: door de hogere lichaamstemperatuur worden de omstandigheden voor de bacteriën slechter. Het lichaam maakt anti-lichamen en afweercellen aan, die de bacteriën omsluiten en dan samen met de bacterie afsterven.

Tegen de meeste bacteriële infecties zijn medicijnen beschikbaar, zoals antibiotica. Ook zijn er tegen sommige bacteriën entstoffen ontwikkeld, zoals tegen tetanus en tegen droes. Verzwakte dieren zijn vatbaarder voor een bacteriële infectie, bijvoorbeeld direct na een virusinfectie. Dit noemen we dan een secundaire bacteriële infectie. Hiertegen worden paarden die lijden aan een virusinfectie vaak uit voorzorg met antibiotica behandeld.

Schimmels

Sommige soorten schimmels veroorzaken huidaandoeningen bij paarden. Een infectie met schimmels kan door rechtstreeks contact met aangetaste huiddelen van besmette dieren plaatsvinden, maar ook door contact met materiaal waar schimmel opzit, zoals dekens, sjabrakken of borstels.

Schimmels kunnen zich via sporen vermeerderen, vooral in een vochtige omgeving. Bij een infectie zien we bulten met opstaande haren en later ronde, kale plekken. De huid kan schilferen. Een paard kan enige tijd besmet zijn met sporen zonder ziekteverschijnselen. Pas als de weerstand van het dier verlaagd is door een andere ziekte of door stress, dan openbaren zich de verschijnselen.

Heeft het paard een schimmelinfectie opgelopen, dan kun je het dier met een speciaal anti-schimmelmiddel wassen. Ook de dekens, sjabrakken, borstels, kleding, stalwanden enzovoort moeten ontsmet worden.

Met optimale hygiëne kan je een besmetting grotendeels voorkomen. Sinds kort kun je paarden tegen bepaalde schimmelinfecties laten inenten.

Parasieten

Wormen, horzels en mijten zijn veel voorkomende parasieten van het paard. Vooral de inwendige parasieten, de wormen en horzellarven, kunnen enorme schade aanrichten. In de praktijk wordt het wormprobleem vaak onderschat en daardoor onvoldoende bestreden.

Wormen

De wormcyclus

Vrijwel alle paarden in Nederland zijn in meer op mindere mate besmet met wormen. De wormen leggen duizenden eieren, die met de mest worden uitgescheiden. Binnen enkele dagen komen wormlarven uit de eieren. Deze wormlarven kunnen een kleine afstand overbruggen en worden dan tijdens het grazen opgenomen door het paard. De larven maken vervolgens een tocht door het lichaam, waarbij ze op verschillende plaatsen schade aanrichten. Uiteindelijk nestelen de larven zich in de darmwand en groeien daar uit tot volwassen wormen. De volwassen wormen leggen weer eieren en de kringloop begint opnieuw.

Wormbestrijding

Deze kringloop kunnen we op twee plaatsen doorbreken om de wormen doelmatig te bestrijden: buiten het paard en binnen het paard.

Buiten het paard

De herbesmetting met wormlarven kunnen we verminderen met een goed weidemanagement. Goed weidemanagement houdt een aantal maatregelen in:

  • Mest binnen drie dagen verwijderen, dus voordat de larven uit de eitjes komen.
  • De mest in paardenweides niet slepen: door slepen worden de larven juist verspreid en vergroot je de kans op herbesmetting.
  • Wisselbeweiding met herkauwers: koeien en schapen zijn niet gevoelig voor de paardenwormen. De larven worden door deze dieren wel opgenomen maar kunnen niet tot ontwikkeling komen en geen eieren leggen. Hierdoor werken herkauwers als een 'weidestofzuiger'.
  • Omweiden: verdeel de weide in minimaal drie pervelen en laat de paarden na een tijd steeds weer in een nieuw perceel grazen. Na beweiding kan het perceel worden nagemaaid en herstellen.
  • Ezels zijn dragers van de voor het paard gevaarlijke longworm. Bij optimale wormbestrijding hoeft dat geen probleem te zijn, maar in twijfelgevallen zet je ezels en paarden liever apart.
Binnen het paard

De inwendige wormbestrijding bestaat uit het toedienen van wormpasta's. Hierbij is een doeltreffend schema en de juiste werkzame stof heel belangrijk. Niet iedere werkzame stof is geschikt voor elke soort worm. Tevens moet worden voorkomen dat de wormen ongevoelig (resistent) worden tegen een bepaald middel. In Nederland is resistentie een toenemend probleem. Resistentie wordt veroorzaakt door onjuist ontwormen.

Uit recent onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht is gebleken dat veel afhangt van de hygiëne in de huisvesting, de mogelijkheden van weidegang en de besmettingsgraad van de individuele paarden. Middel mestonderzoek kan de dierenarts deze besmettingsgraad jaarlijks vaststellen en een ontwormschema op maat samenstellen.

Aandachtspunten bij het ontwormen
  • Heel belangrijk is de juiste dosering! Geef je te weinig, dan kunnen de wormen ongevoelig (resistent) worden, waardoor het middel niet meer helpt. Voor de juiste dosering is het lichaamsgewicht van het dier bepalend. Een gemiddeld warmbloed paard weegt al snel 600 kilogram.
  • Ontworm nieuwe paarden bij aankomst en houdt ze de eerste 48 uur apart van de groep.

Voorbeelden van wormen en de schade die ze aanrichten

Grote stronyliden (Strongylus vulgaris)

Het paard neemt de larve op tijdens het grazen waardoor de larve in het maag-darmkanaal terechtkomt. De larve kruipt door de darmwand in de bloedvaten en laat zich naar de grote darmslagader transporteren. Daar kunnen grote hoeveelheden larven een ontstekingsreactie veroorzaken. Dit noemen we een wormaneurysma. De larve kruipt in de darmwand, groeit uit tot volwassen worm en legt eitjes die weer met de mest in het gras terechtkomen. Gevolgen van besmetting met de grote strongyliden kunnen zijn: een doffe vacht, verminderde eetlust, vermagering, diarree, koliek, koorts en in ernstige gevallen zelfs kreupelheid of verlammingsverschijnselen.

Kleine strongyliden (Cyathostominae)

De larve wordt opgenomen tijden het grazen en komt in het maag-darmstelsel terecht. Larven nerstelen zich in de darmwand van vooral de dikke darm en vallen daar in een winterslaap-achtige toestand. Dit kan tot twee jaar duren! Na de winter komen de larven massaal vrij. Gevolgen van besmetting kunnen zijn: vermageren, diarree en koliek. In ernstige gevallen kan een paard eraan overlijden. Tijdens de winterslaap-fase zijn de larven moeilijk te bestrijden. Alleen moxidectine kan de larven ook in dat stadium onschadelijk maken. Vooral bij deze worm is een goed weidemanagement heel belangrijk om herbesmetting te voorkomen.

Aarsmade (Oxyuris equi)

De aarsmade veroorzaakt vooral veel jeuk rondom de anus. Het paard gaat schuren en verliest hierdoor de haren van de staart.

Veulenworm (Strongyloides westeri)

De wormlarven dringen óf via de melk van de merrie óf via de huid het veulen binnen en ontwikkelen zich binnen tien dagen tot volwassen wormen. De mest van het veulen bevat dan veel eieren, waaruit zich binnen enkele dagen de larven ontwikkelen die weer door de huid van het veulen dringen en het herbesmetten. Het is dus vooral bij veulens belangrijk om de mest snel en zorgvuldig te verwijderen. Besmetting met de veulenworm kan tot koliek en diarree leiden.

Spoelworm (Parascaris equorum)

Vooral veulens en jonge paarden hebben last van de spoelworm. Larven dringen door de darmwand, komen in de bloedsomloop terecht en laten zich naar de lever en de longen transporteren. Met het longslijm laten zij zich ophoesten naar de keel. In de keel laten zij zich doorslikken en komen opnieuw in vooral de dunne darm terecht. Gevolgen van besmetting kunnen zijn: ruwe vacht, dikke buik, vermoeidheid, slechte groei, slechte eetlust, vermagering, hoesten en neusuitvloeiing. Bij veulens zien we (te)vaak dat wormen knoedels vormen, die een verstopping in de darm veroorzaken waardoor in ernstige gevallen de darm kan scheuren. Dat overleeft het dier niet.

Lintworm (Anaplocephala perfoliata)

De lintworm heeft een bijzondere manier ontwikkeld om het paard binnen te dringen: de larve laat zich eten door een mijt, die dan wordt opgenomen door het paard. Daarna kruipt de larve weer uit de mijt en nestelt zich vooral in de dunne en dikke darm. Een voorkeursplaats is de overgang van de dunne darm naar de blinde darm. Volwassen lintwormen kunnen enkele decimeters lang worden. Vaak is ernstige koliek het gevolg van een lintwormbesmetting. Sinds kort is een nieuw middel tegen lintworm beschikbaar.

Longworm (Dictiocaulus arnfieldi)

Deze worm komt vooral voor bij ezels. Indien paarden en ezels in dezelfde weide worden gehouden, dan kan het paard met deze worm worden besmet. De longworm tast de longen van het paard aan. Hierdoor kan het paard gaan hoesten met mogelijk dampigheid als eindresultaat.

Paardenhorzels

Naast de wormen kan het paard last hebben van paardenhorzels. De paardenhorzel is een vlieg (Gasterophilus). Deze vlieg legt vooral in het najaar (augustus tot oktober) haar geelgekleurde, klevende eitjes op de paardenbenen. Het paard likt de eitjes eraf en neemt ze op. Uit de eitjes ontwikkelen zich larven. De larven verblijven eerst enkele weken in de mondholte en komen dan in de maag terecht. Hier blijven ze ruim een half jaar en kunnen veel schade aan de maagwand aanrichten. Tenslotte verlaten zij met de mest het lichaam en ontpoppen zich tot vliegen. De behandeling tegen horzels is vooral in het najaar (de eerste nachtvorst) zinvol omdat dan de volwassen horzels gestorven zijn en dus geen eitjes meer kunnen leggen (en dus het paard niet meer kunnen herbesmetten).

Mijten

Mijten zijn uitwendige parasieten. Zij nestelen zich in de vacht, bij voorkeur van de hals, de schouder en de onderbenen. Daar veroorzaken ze irritatie en jeuk door hun beten. Het paard zal de aangetaste huiddelen schuren en kan hierdoor plaatselijk kaal worden. In erge gevallen kunnen schaafwonden ontstaan.

Mijten vermeerderen zich door eitjes in de wintervacht te leggen. Na 5-10 dagen komen de mijten uit de eitjes. Volwassen mijten zijn circa 2-3 millimeter lang en geelbruin. Door rechtstreekt contact kunnen dieren elkaar besmetten. Mijten kunnen zich ook via borstels en dekens van het ene paard naar het andere verplaatsen.

Mijten zijn de veroorzakers van schurft en kunnen ook bij mok een rol spelen.

Een paard kan worden behandeld met mijtdodende middelen. Deze zijn ook giftig voor mensen. Let daarom goed op de aanwijzingen voor gebruik.