Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Expeditie naar de westkust van Guinea (1869-1870)

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.
rel=nofollow

De expeditie naar de westkust van Guinea was een strafexpeditie van de Nederlandse Marine in 1869 en 1870 naar Commendah, aan de westkust van Guinea.

Inleiding

In de morgen van 6 november 1867 verliet het stoomschip Het Metalen Kruis de rede van Texel om een zending naar de kust van Guinea te volbrengen, waar men op 26 november van dat jaar aankwam. De hoofdzetel van het Nederlandse gezag aldaar was gevestigd in St. George d'Almina in het kasteel St. George en in het daar vlak bij gelegen fort Koenraadsburg. De rivier Assinie in het westen, het Koninkrijk Ashantijn in het noorden en de Golf van Guinea in het zuiden vormden de grenzen van de strook land op de Goudkust, die tot de Nederlandse bezittingen behoorde. Deze Goudkust maakte deel uit van Opper-Guinea, dat verdeeld was in zes kuststreken. Genoemde streken waren door Nederland overgenomen van de Portugezen, die daar ooit meester waren door vrijwillige overgifte der inwoners, dat wil zeggen dat zij een belasting hieven van eentiende vis, welke belasting overgenomen werd door de Nederlanders. De in 1641 en 1661 met Portugal gesloten verdragen behelsden dat niet alleen de forten maar ook alle gebied daarom heen als bezit diende te worden aangemerkt. Ook beloofde de inlandse regering door een verdrag (het Pen en contract) het Nederlandse gouvernement gehouw en getrouw te zijn. Er bestond verder een koopbrief, waarbij voor 16 benda's goud (NLG 1.280) de grond van de berg St. Jago tot aan de linkeroever van de Bossum Prah aan Nederland verkocht werd.

Bij tractaat van 5 maart 1867 tussen Nederland en Engeland gesloten werd grondgebied geruild zonder de inlandse regering daarin te kennen; dit bewees dat beide mogendheden zich eigenaar van dat gedeelte der Goudkust rekenden en er eigenmachtig belasting hieven. Daar stond tegenover dat de Europeanen voor het stichten of bezetten der forten grondrenten aan de Koningen of kabocëers (volkshoofden) moesten betalen. De Portugezen die zich op de kust vestigden (1469) kwamen eerst als gewone handelaren, daarna bouwden zij forten (1482), waarop de slavenhandel ontstond; meerdere naties vestigden zich toen op de kust; men onthield zich over het algemeen van inlands bestuur. De Portugezen werden uiteindelijk verdreven door de Nederlanders, die zelfs het innen der belastingen verwaarloosden. Toen eenmaal de slavenhandel was afgeschaft verloor de kust van Guinea aan betekenis; tot 1858 bleef hier nog het stelsel regeerder en koopman in gebruik. Bij de regeling van 5 maart 1867 werden de bezittingen van de Engelsen, Apollonia, Dixcove, Saccondee en Commendah aan Nederland afgestaan, terwijl Ashanta als veroverd gebied werd beschouwd. Deze bezittingen waren verdeeld in zeven afdelingen, te weten Apollonia, Axim, Dixcove, Bountry, Saccondee, Chama en Elmina.

Expeditie naar St. George d' Elmina: begin van de strijd

Het hijsen van de Nederlandse vlag

St. George d'Elmina was de hoofdzetel van het Nederlandse gezag en bestond uit eerder genoemd kasteel en directe omgeving. Elmina was de streek eromheen; de naam ontleende het aan de Portugezen, die, met het oog op de grote massa goud die daar op de markt werd gebracht, de streek El Mina (de mijn) noemden; in officiële stukken werd het aangeduid als St. George d'Elmina. Veel bewoners van Elmina waren in dienst geweest van het Indische leger en namen deel aan expedities naar Bali, Borneo, Boni, Palembang of Montrado. De reden van de expeditie naar George d'Elmina was de uitvoering van eerder genoemd tractaat van 5 maart 1867; deze uitvoering begon met het overgeven van Accra aan de Britse autoriteiten; de overgave had met grote plechtigheid plaats; het Metalen Kruis vertrok vervolgens naar Elmina, terwijl bepaald was dat Berkoe, Apam, Cormantijn en Mauree door een paar officieren overgegeven zouden worden, hetgeen geschiedde, en vervolgens naar Dixcove, waar het de volgende dag ankerde. Om de inlanders een blijk te geven van de Nederlandse macht werd die morgen 50 man der landingsdivisie van Het Metalen Kruis en 32 man van de Lee ontscheept, welke troepen gezamenlijk het fort aldaar bezetten en onder het bulderen van het kanon werd de Nederlandse vlag gehesen. Het fort werd na de overdracht door een sergeant en zes inlandse soldaten bezet, terwijl aan een assistent het beheer over de afdeling Dixcove werd overgegeven. De berichten die ontvangen werden waren van zeer geruststellende aard, nergens verzet of samenscholingen.


Verzet van Commendah

Nu werden achtereenvolgens Axim en Apollonia aangedaan en ook elders werden de bezittingen van Engelse in Nederlandse handen overgedragen. De Metalen Kruis keerde terug naar Elmina. Ten westen van Elmina lagen nog twee Engelse plaatsen, Commendah en Saccondee, die aan het Nederlandse gouvernement moesten worden overgegeven. Op Commendah aangekomen werd de Britse vlag neergehaald maar de adjudant van de gouverneur weigerde de Nederlandse vlag te hijsen omdat de inlandse regering niet tegenwoordig was en ook haar toestemming niet wilde geven. Op Saccondee slaagde men beter, maar omdat er geen gelegenheid was de vlag te hijsen werd hij slechts vertoond, hoewel zeer tegen de zin van de bevolking. Gouverneur Boers scheepte zich in met de Engelse administratie op de Metalen Kruis en ankerde de 30ste januari 1868 voor die plaats. Om alle schijn van geweld te vermijden zonden zowel de Engelse als de Nederlandse gouverneurs hun adjudant naar de wal om te trachten regering en bevolking over te halen de Nederlandse vlag te hijsen en werkelijk vonden zij de inlandse regering gezind om het Nederlandse gezag te erkennen, waarop beide gouverneurs zich aan de wal begaven.


Terwijl de gouverneurs, vergezeld van enige leden van het etat-major van Het Metalen Kruis, zich naar de ruïnes van het Engelse fort begaven kwamen van alle kanten gewapende inlanders te voorschijn, terwijl de koning met de hoofden slechts zeer langzaam volgde. Uiteindelijk waren de gouverneurs door de overmacht gedwongen onverrichter zake aan boord terug te keren, op de voet door een grote groep gewapende inlanders gevolgd. Alle pogingen om zonder machtsvertoon de vlag te hijsen waren vruchteloos, van haar erkenning wilde men niets weten.Diezelfde middag, toen de koning zijn toestemming tot het hijsen had gegeven werd hij van de troon vervallen verklaard en een ander in zijn plaats benoemd. Er zat niets anders op dan de vlag met geweld te hijsen want langer toegeven zou als zwakheid uitgelegd worden; als Commendah zich zou blijven verzetten, dan was de invoering van het Nederlandse belastingstelsel onmogelijk omdat daar ongestraft gesmokkeld zou kunnen worden en dit zou ook tegen het traktaat strijden. Ook moest het onder het Nederlandse gezag staande volk zien dat het gouvernement niet machteloos was.

Acties over en weer

Uit Elmina kwam dezelfde avond nog een debarkement van 25 inlandse soldaten en de volgende morgen debarkeerden 50 man der landingsdivisie van Het Metalen Kruis en stelde zich op bij de ruïnes van het Engelse fort. De Nederlandse vlag werd onder het slaan van de parademars en een saluut van Het Metalen Kruis gehesen. Nauwelijks ontplooide de vlag haar banen of van alle kanten kwamen gewapende inlanders opdagen, schreeuwend en op fluiten en hoorns blazend. Met dreigende gebaren werd de vlag begroet, de geweren werden op de soldaten gericht maar de order luidde: geen geweld gebruiken. Op het bericht dat er aanzienlijke versterkingen van Wassa in aantocht waren en dat het bos vol gewapende inlanders was werd om versterking geseind, waarop nog 35 man met het landingsgeschut gedebarkeerd werden. Nogmaals werd een poging aangewend om tot een vredelievende oplossing te komen. Een parlementair werd het dorp ingezonden om de bevolking tot onderwerping aan te manen maar het antwoord was: wij willen vechten!

Toen pas werden de mortieren gericht, drong een deel der troepen het dorp binnen en vluchtten de leden van Commendah, die hadden willen vechten; de reden van het verzet was dat de dorpelingen bang waren geweest dat zij werden overgegeven aan de willekeur van de Ashantijn (zij behoorden zelf tot de Fantijnen, die elkaar bitter bestreden) en hadden daarnaast besloten als Engeland zich aan zijn protectie onttrok het Nederlandse protectoraat niet aan te nemen maar zich liever zelf te wapenen en zo nodig zonder hulp Ashantijn te beoorlogen. Nadat de rust weergekeerd was vertrok Het Metalen Kruis op 2 februari weer naar Elmina. Een detachement van 30 inlandse soldaten bleef ter bescherming van het daar nabij gelegen dorp Commany achter. Alles leek zich verder rustig aan te zien maar er broeide wat; een samenkomst met de hoofden van Commendah werd georganiseerd, maar voor het zover was haalden de Commenday's de witte vlag weg en dreigden een ieder die in het dorp kwam neer te schieten. De Fantijnen besloten hun soortgenoten te hulp te komen en trokken van alle kanten samen, terwijl de Comendah's door talrijke bendes uit Wassa maar ook uit Dinkira, wiens koning een van de leiders van de opstandelingen was, ondersteund werd. Het kleine detachement te Commany dreigde door een grote overmacht omsingeld te worden waardoor terugtocht op Elmina onmogelijk werd; hierop besloot de commandant van Het Metalen Kruis op 15 februari het detachement, wat enige versterking had gekregen, ter hulp te snellen; dadelijk na aankomst werd begonnen met een versterking op te werpen en werden er nogmaals pogingen tot onderhandelingen met Elminese groten ondernomen. In de middag van de 24ste februari vond een verwoede aanval op de Nederlandse troepen plaats en werd de Nederlandse linie van alle kanten aangevallen maar de kleine bezetting hield dapper stand en sloeg de vijand op alle punten met verlies terug. Commendah werd nu bezet en tegen het vallen van de avond had er weer een aanval op de Nederlandse troepen plaats, die eveneens werd afgeslagen. Na een laatste afgeslagen aanval de dag erop trok de vijand zich en nu voorgoed terug.

Diplomatie faalt, hernieuwde strijd in december 1869

Naar aanleiding van de stand van zaken was het niet onverstandig te weten welke partij de andere stammen zouden kiezen, en daarom waren reeds in het midden van februari resident Le Jeune en het lid van de koloniale raad Molenaar naar Oost-Wassa gezonden. Wassa wilde niets van het Nederlandse protectoraat weten. Omdat Het Metalen Kruis geen proviand meer had en het fort te Commany slechts half voltooid was en bovendien de regentijd begon in te vallen, waardoor de manschappen door zware koortsen werden geteisterd, besloot men Commany te ontruimen en alle aandacht te besteden aan de verdediging van Elmina. Daar hadden de Fantijnen zich samengetrokken maar om die plaats werden door met het gouvernement bevriende inlanders redoutes opgeworpen, kampen ingericht en maatregelen tot tegenweer genomen, zodat het voldoende versterkt was om iedere aanval af te slaan. Na verschillende schermutselingen vond in december en januari 1869 een nieuwe en laatste strijd met het nemen van de hoofdplaats van het Commendah-gebied, Kwassie Krom, plaats, dat in het oerwoud gelegen was en waarvan men de eigenlijke ligging niet met zekerheid kende. Alles werd voor een tocht door het oerwoud gereed gebracht. In het geheel was de bijeen gebrachte macht sterk: 9 officieren en adelborsten, 18 Europeanen en 17 Afrikanen. De Koning van Equaffo had 32 bosnegers ter beschikking gesteld en 80 koelies waren bij de troep ingedeeld. De tocht was uiterst moeilijk omdat zij door een smal bospad ging, zodat een lange rij gemaakt moest worden, waardoor de commandant niet snel genoeg orders kon geven en de officieren de meeste tijd op eigen gezag moesten handelen. Tegen vijf uur in de morgen rukte de troep op en kwam tegen zes uur in een dicht bos, toen plotseling enige schoten vielen. De gids van de voorhoede viel dadelijk dodelijk gewond neer, een koelie werd gewond en de bosnegers drongen verschrikt op de voorhoede terug. Deze hield echter stand en opende het vuur.

Acties in januari 1870

De vijand was nu overal op de been en van alle kanten hoorde men het krijgsgeschreeuw; het leek of men de aanval verwacht had. De tocht ging steeds langzaam voorwaarts, man voor man, en aan de voorhoede was het vuur juist enigszins verminderd, toen plotseling een hevige aanval op de achterhoede plaats had. De vijand had de hoofdtroep laten passeren en richtte langs daartoe gemaakte oorlogspaden een verwoede aanval in de rug om de Nederlandse troepen in verwarring te brengen. Dat gelukte hem echter niet bij de achterhoede. Ondanks dat reeds bij de eerste schoten het grootste gedeelte van de 18 man sterke sectie gewond raakte en verscheidene daarvan buiten gevecht, werd er niet aan gedacht voor het moorddadige vuur te wijken. Commandant Hudig, aan het achterhoofd gewond, gaf met kalmte zijn bevelen, schiemansmaat De Groot raakte zwaargewond aan zijn knie maar onderhield, terwijl hij de anderen aanmoedigde, met kalmte zijn vuur, tot zijn gewonde hand het gebruik weigerde. Matroos tweede klasse Stromeier ontving 9 schoten, waarvan 7 in de borst, deed nog een paar schoten en viel toen levenloos neer. Matroos eerste klasse Van der Laar viel door 7, matroos tweede klasse Burgers werd door 3 schoten dodelijk getroffen. Nog vijf anderen werden zwaargewond (in totaal waren er 11 gewonden); de meesten onderhielden met de gezonde manschappen de verdediging en eindelijk trok de vijand zich terug. Voor het dorp gekomen stonden de troepen onder het kruisvuur van een overmacht; de bosrand en de huizen wemelden van vijanden, die dapper stand hielden en steeds doorgingen met hun vuur. Luitenant ter zee eerste klasse Quispel rukte voorwaarts, er werd nog een aanval beproefd en afgeslagen; aan de Nederlandse kant vielen steeds meer gewonden, onder meer de adelborst Lamie.


De tien dragers, bij het stuk geschut ingedeeld, waren of gewond of gevlucht. Lader, matroos De Bruin, was aan het been gewond maar onafgebroken vlogen de puntgranaten door de lemen muren en na ieder schot naderde men tot men op 15 passen afstand van het vijandelijke vuur stond; deze toestand kon tegenover een dergelijke overmacht niet lang duren. Luitenant-ter-zee Zegers Veeckens, die nog een rekening te vereffenen had (hij had een tijd gevangengezeten bij de vijand) stormde met de stormpas door de voorhoede heen, kreeg een schot in de arm maar ging door. Hij werd gevolgd door luitenant der mariniers Braam Houckgeest; ook deze stortte gewond neer maar telde zijn wonden niet en uiteindelijk werd het dorp bestormd en werd Commendah veroverd door de Nederlandse troepen. Officier van gezondheid tijdens de expeditie was Matak Fontein.

Doel van de expeditie

De vestiging aan de kust van Guinea had geen andere doel dan de slavenhandel; de plantages in de Nederlandse West hadden arbeiders nodig en Afrikaanse stammen leverden slaven. Kwam er enige handel bij, dan was dit bijzaak; men bekommerde zich weinig om kennis van land en volk te verhogen en dacht zelfs niet aan het innen van belastingen. Toen Engeland de slavernij afschafte, een eskader op de kust onderhield om de mensenhandel tegen te gaan en later Nederland zelf zijn slaven vrijliet, had de Nederlandse vestiging aan de kust van Guinea zijn bestaansrecht verloren. Het primaire doel van deze expeditie was het Nederlandse gezag te handhaven aan de kust van Guinea, dat door de opstand aangetast dreigde te worden, ook in de ogen van de Engelsen, met wie een verdrag (eerder genoemde tractaat van 5 maart 1867) was gesloten en die erop rekenden dat Nederland zijn gezag kon doen eerbiedigen.

Dit gezag was naar aanleiding van onder meer de perikelen rond het hijsen van de vlag ondermijnd en was anders een voorwerp van spot en minachting geworden. Fantijn waagde het zelfs St. George d'Elmina te belegeren. Tijdens de overgave van Dixcove, dat bij ruil door Engeland aan Nederland werd overgegeven, was de inlandse regering niet erg tevreden en klaagde wij willen ons wel onderwerpen, maar wat voor steun geeft ons het Nederlandse gouvernement; het is onmachtig, geeft geen hulp aan onder hem staande volkeren; wij zien zelfs nooit een oorlogsschip langs de kust stomen, terwijl de Engelsen dikwijls hier komen. Het was dus de vraag of Nederland de onder zijn gezag staande gebieden aan regeringloosheid zou overlaten of niet. De eerste vereiste voor een bewind was dat zij krachtig was. Een zwak bestuur kon niet anders dan toekomstige ellende voor het Nederlandse bestuur betekenen, zowel ten aanzien van de westkust van Guinea als voor de overige koloniën, vandaar dat een militaire expeditie noodzakelijk werd.

Deelnemers aan de expeditie

Deelnemers aan de expeditie waren onder meer:

Portaal KNIL

q4762110 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1869 C.A. Jeekel. Onze bezittingen op de kust van Guinea. Overdruk uit het tijdschrift Onze tijd. C.F. Stembler. Amsterdam.
  • 1870. Het krijgsbedrijf aan de kust van Guinea. Het Nieuws van de Dag. (25-03-1870)
  • 1870. De kust van Guinea, wat nu? Het Nieuws van de Dag. (26-03-1870)
  • 1876. A.J.A. Gerlach. Nederlandse heldenfeiten in Oost Indië. Drie delen. Gebroeders Belinfante, Den Haag.
  • 1900. W.A. Terwogt. Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis van de Nederlanders in Oost-Indië. P. Geerts. Hoorn
  • 1900. G. Kepper. Wapenfeiten van het Nederlands Indische Leger; 1816-1900. M.M. Cuvee, Den Haag.
  • Informatie over Indische-officieren
rel=nofollow
rel=nofollow