Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Carl Gustav Jung

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf C. G. Jung)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Carl Gustav Jung, portret door anonieme kunstenaar.

Carl Gustav Jung (Kesswil, 26 juli 1875Küsnacht, 6 juni 1961) was een Zwitsers psychiater en psycholoog. Hij was de grondlegger van de analytische psychologie.

Levensloop

Jeugd

Carl Jung[1] werd op 26 juli 1875 als Karl Gustav II Jung geboren in Kesswil in het Zwitserse kanton Thurgau. Hij was het vierde kind van Paul Achilles Jung en Emilie Preiswerk, maar het eerste dat de vroege kindertijd overleefde. Ook zijn negen jaar jongere zus overleefde. Zijn vader, Paul Jung, was dorpsdominee van de Zwitserse gereformeerde kerk, en zijn moeder Emilie was een telg uit een rijke Zwitserse familie.

Toen Carl zes maanden oud was kreeg zijn vader een betere pastorie in Laufen toegewezen en het gezin verhuisde. Ondertussen groeide de spanning tussen Paul en Emilie. Emilie, die een excentrieke en depressieve vrouw was, bracht veel tijd door in haar eigen aparte slaapkamer, waar ze naar eigen zeggen ’s nachts geesten zag die haar kwamen bezoeken. Zij werd ook voor verschillende maanden in een ziekenhuis opgenomen nabij Bazel, voor een verder onbekende fysieke kwaal. De jonge Carl werd door zijn vader naar Emilies ongetrouwde zuster in Bazel meegenomen. Emilies aanhoudende periodes van afwezigheid en haar depressieve stemmingen zouden een belangrijke invloed hebben op de houding van haar zoon ten aanzien van vrouwen, die hij een aangeboren onbetrouwbaarheid zou toeschrijven. Carl zou later over dit wantrouwen tegenover vrouwen zeggen: "Dat was de handicap waarmee ik moest leren leven."[2] Toch had hij onbewust wel contact met de 'nachtzijde' van zijn moeder, door wie hij later tegenstrijdigheden in het menselijk karakter beter ging begrijpen. Na drie jaar verblijf in Laufen vroeg zijn vader een overplaatsing aan en in 1879 werd hij in Kleinhüningen aangesteld. Jungs moeder kwam daar in nauwer contact met haar familie, wat haar bevrijdde van haar wanhoop en melancholie.

Jung zelf was als kind vrij eenzaam en introvert – een uitdrukking die hij zelf zou toevoegen aan de psychologie. Al vroeg was hij er van overtuigd dat hij over twee persoonlijkheden beschikte – enerzijds een moderne Zwitserse, op de buitenwereld gerichte persoonlijkheid nr. 1, zoals hij het uitdrukte, en anderzijds persoonlijkheid nr. 2, een op het innerlijk gerichte figuur, in wie zich het verleden van eeuwen representeerde.[3] Speciaal met het oog op dit deel van zijn persoonlijkheid, bouwde Jung eigenhandig zijn beroemde toren in Bollingen, waar hij zich verbonden wist met het verleden en de ziel van de mensheid; deze werd er niet afgeleid door de technische verworvenheden van de twintigste eeuw.

Hoewel Carl zich met zijn beide ouders verbonden voelde, was hij in zijn vader teleurgesteld door diens verstandelijke benadering van het geloof. Enkele gebeurtenissen in zijn jeugd zouden Jung zijn leven lang bijblijven. Als jongen sneed hij een klein popje uit het eind van een houten liniaal en plaatste het in een kistje. Hij legde daar een steen bij die hij in twee helften had beschilderd, en verstopte het kistje op zolder. Af en toe ging hij terug naar het popje om het kleine papiertjes met een boodschap in zijn eigen geheime taal te brengen. Dit ritueel bracht hem, zo zei hij als volwassene, een gevoel van innerlijke rust en veiligheid. Later ontdekte hij overeenkomsten tussen deze herinneringen en de totems van inboorlingen zoals de verzameling ’zielstenen’ in de buurt van Arlesheim en de tjurunga’s (of churinga’s)[4] van Australië. Hij concludeerde daaruit dat het om een onbewust ritueel ging dat hij indertijd niet begreep, maar dat opvallende overeenkomsten vertoonde met praktijken in verafgelegen locaties die hij in zijn jeugd nooit bezocht had.[5] Zijn ontdekking van de psychologische archetypen en het collectief onbewuste waren gedeeltelijk op deze ervaringen geïnspireerd.

Kort voor het einde van zijn eerste jaar aan het Humanistisches Gymnasium in Bazel, op 12-jarige leeftijd, werd hij door een andere jongen zo hardhandig geduwd dat hij op de grond viel en even het bewustzijn verloor. Het was toen dat hem de gedachte overviel "Nu hoef je niet meer naar school!"[6] Sindsdien verloor hij elke keer het bewustzijn als hij naar school ging of aan huiswerk moest beginnen. De volgende zes maanden bleef hij thuis, tot hij hoorde hoe zijn vader zich tegenover een bezoeker bezorgd uitliet over de toekomst van zijn zoon en vermoedde dat de jongen aan epilepsie leed. Met een schok realiseerde Carl zich dat hij zich vanwege de zwakke financiële situatie van het gezin moest op een succesvolle academische carrière richten. Hij ging onmiddellijk naar de schrijftafel van vader en stortte zich op de studie van Latijnse grammatica. Hij verloor drie keer het bewustzijn, maar geleidelijk overwon hij deze drang en viel niet meer flauw. "Hieruit heb ik geleerd wat een neurose is," zei Jung later.[7]

Opleiding en huwelijk

In Bazel doorliep hij het gymnasium en studeerde er vanaf 1895 medicijnen. Hij was van plan om als chirurg of internist af te studeren en niets liet vermoeden dat hij zich aan de psychiatrie zou gaan wijden. Dit vakgebied werd destijds als een vreemde eend in de bijt beschouwd en hij had er aanvankelijk dan ook geen interesse voor. Vlak voor zijn artsexamen kreeg hij echter het Lehrbuch der Psychiatrie van Richard von Krafft-Ebing in handen en dat veranderde zijn leven. Krafft-Ebing duidde psychosen aan als 'ziekten van de persoonlijkheid' en refereerde tevens aan de inzet van de totale persoonlijkheid van de psychiater bij het behandelen ervan. Jung voelde als in een flits dat dit het gebied was waarop hij moest afstuderen. Zijn directe omgeving was teleurgesteld in de vreemde keuze van de getalenteerde jongeman, maar Jung zette door. Hij slaagde met vlag en wimpel voor zijn artsexamen en promoveerde in 1902 op een proefschrift over de psychologie en pathologie van zogenaamde occulte verschijnselen. Het betrof een studie waarvoor zijn achternicht Hélène Preiswerk, die zich als medium presenteerde, het materiaal had geleverd.

Jung trad in 1903 in het huwelijk met Emma Rauschenbach (1882-1955). Samen kregen zij vijf kinderen. Jung zou er tijdens zijn huwelijk echter nog diverse verhoudingen op nahouden, onder andere met Sabina Spielrein en Toni Wolff. Deze laatste zou Jung inspireren tot de ontdekking van de anima, de vrouwelijke tegenpool in het onbewuste van de man.

Vroege carrière

Vanaf 1900 werkte Jung als psychiater in de Burghölzli-kliniek bij Zürich, die onder directie stond van Eugen Bleuler. Hier hield hij zich onder meer bezig met de psychologische kant van dementia praecox (later schizofrenie genoemd) en ontwikkelde hij met zijn collega Franz Riklin een aantal associatietesten. In 1903 studeerde hij een half jaar in Parijs bij Pierre Janet. In 1909 nam Jung in Burghölzli ontslag, uit ergernis over de antifreudiaanse houding van oud-directeur Auguste Forel, die nog als adviseur werkzaam was, en het feit dat directeur Bleuler hier niet tegenin wilde gaan. Jung legde zich nu meer toe op zijn psychoanalytische benadering, en vestigde zich als zelfstandig psychiater. Zijn reputatie groeide zodanig, dat hij vele beroemde patiënten uit binnen- en buitenland kon ontvangen, onder wie de schrijver Hermann Hesse. Velen van hen kwamen uit de Verenigde Staten.

Verhouding tot Freud

Jung was twintig jaar jonger dan de grote pionier van de psychoanalyse, Sigmund Freud, wiens werk hij op de voet volgde. In 1906 nam hij het voor Freud op in een artikel in een Duits artsenblad, waarin hij wees op de vooruitgang in het begrip van de dwangneurose door diens neurosenleer. Het jaar daarop ontmoette hij Freud, waarna hij enkele jaren nauw met hem en diens beweging samenwerkte, onder andere als redacteur van het Internationale Jaarboek voor psychologisch en psychotherapeutisch onderzoek. Van 1910 tot 1914 was hij voorzitter van de Internationale Psychoanalytische Verenigung. Freud zag Jung als zijn troonopvolger. Samen met de psychiater Sándor Ferenczi reisden zij naar de Verenigde Staten op uitnodiging van Granville Stanley Hall, waar zij alle drie een eredoctoraat ontvingen van de Clark University, voor Jung de eerste van de vele eretitels die hem in de loop der tijd ten deel vielen.

Jung omschrijft Freud in zijn autobiografie als de eerste man van werkelijk grote betekenis die hij ontmoette. Wel had hij vanaf het begin zijn twijfels over Freuds denkbeeld dat neurosen allemaal te herleiden zouden zijn tot seksuele verdringing of seksuele trauma’s. Maar een diepgaande discussie hierover met Freud durfde hij op dat moment nog niet aan. Hij werd hierin gesteund door zijn oudere collega Théodore Flournoy, die Jung voorhield, dat Freud zich door zijn pioniersfunctie in de psychiatrie wel moest verschansen achter bepaalde eenzijdigheden. Flournoy steunde hem ook toen het in 1913 tijdens een congres in München tot een breuk kwam tussen Jung en Freud. Jung voelde zich inmiddels sterk genoeg om met zijn oudere collega, wiens naam nu meer en meer gevestigd raakte, de strijd aan te gaan. Het hete hangijzer bleek de functie van het begrip libido, dat Jung in zijn kort daarvoor uitgekomen boek Wandlungen und Symbole der Libido omschreven had als een psychische energie van een hoogst religieuze inhoud. Hij refereerde met het begrip aan de kennis van de ziel alsook aan wat de opkomende parapsychologie over het onderwerp te zeggen had. Freud bleef daartegenin vasthouden aan zijn theorie van verdrongen seksualiteit, die hij naar eigen zeggen als een dogma wilde verdedigen. Jung echter zag de seksualiteit vooral als een symbool van de psychische totaliteit van de mens. Zijn methode om mensen weer op het spoor van deze totaliteit te zetten, noemde hij voortaan de analytische psychologie.

Over zijn breuk met Freud schrijft Jung in zijn autobiografie:

"Freuds grootste prestatie was wel, dat hij zijn neurotische patiënten serieus nam. Hij keek als het ware met de ogen van de patiënt en verwierf daardoor een dieper begrip van de ziekte dan tot dan mogelijk was geweest. Op dit terrein was hij moedig en niet-vooringenomen. Als een oudtestamentisch profeet heeft hij de taak op zich genomen om valse goden ten val te brengen, om bergen oneerlijkheid en huichelarij te onthullen en zonder erbarmen de psychische verdorvenheid van zijn tijd aan het licht te brengen."[8]

Maar

"Hij was blind voor de paradoxie en de dubbelzinnigheid van de inhouden van het onbewuste, en wist niet dat alles wat uit het onbewuste opduikt een boven- en onderzijde, een binnen- en buitenkant heeft. Als men alleen over de buitenkant praat - en dat deed Freud - dan let men slechts op de éne helft, en logischerwijs ontstaat vanuit het onbewuste een tegenwerking.......hij was ten offer gevallen aan één aspect en daarom zie ik in hem een tragische figuur, want hij was een groot man, en - wat nog meer is - een gedrevene."[9]

Kritiek op Jung

Hoewel de psychoanalyse indertijd vooral een zaak was van Joodse artsen, kreeg Jung in de loop van zijn carrière te maken met beschuldigingen van antisemitisme en zelfs van nazistische sympathieën.
Deze beschuldigingen steunden vooral op de volgende elementen:

  • Jung was tijdens de jaren dertig uitgever van het Zentralblatt für Psychotherapie, dat in een van zijn nummers Mein Kampf aanbeval als lectuur voor psychoanalytici.
Jung weerlegde dit door te zeggen dat zijn Joodse vrienden hem er mee toe aangezet hadden, in een poging om het tijdschrift en de psychoanalyse te redden van de nazi's, die de psychoanalyse een 'jodenwetenschap' vonden. Het is natuurlijk moeilijk om achteraf de precieze motieven te duiden die in het spel waren, en Jungs verklaring is nog steeds onderwerp van discussie.
  • Cornwell [10] werpt een andere hypothese op en wijst erop dat Jung onder de nazi's opportunistisch de psychoanalyse aanviel als een "joodse" psychologie die niet gold voor "andere rassen".
Ter verdediging van Jung zou hier aangevoerd kunnen worden dat hij door zijn studie niets anders beoogde dan een beter inzicht in de psyche van verschillende groepen te verkrijgen, ook al strookte dit niet met Freuds theorieën die antireligieus en 'anticollectief' waren.
  • Jung trad ook op als voorzitter van de toentertijd door nazikopstukken gedomineerde International General Medical Society for Psychotherapy.
Een van Jungs eerste daden als voorzitter was om de constitutie te veranderen zodat Joodse artsen lid konden blijven ook al mochten zij van het naziregime geen deel meer uitmaken van Duitse medische verenigingen, wat zijn vermeende betrokkenheid met het nazisme wel nuanceert. Tijdens de oorlog nam Jung zijn ontslag, trok naar de Verenigde Staten en assisteerde in 1943 The Office of Strategic Services om nazileiders te analyseren.

Context van de beschuldigingen van nazisme en antisemitisme

Om de incidenten en beschuldigingen aan Jungs adres enigszins in context te plaatsen, is het nuttig om de evolutie van Jungs denken van vóór het nazisme te schetsen:

In de eerste plaats was Jung geïnteresseerd in voorchristelijke en oosterse religies, en meende hij dat motieven daaruit (net als die van sprookjes en mythen) in het onbewuste (waarvan het bestaan op individueel vlak voor het eerst door Freud was aangetoond) een belangrijke rol speelden; in zijn ogen gold dat echter zowel voor het individu als voor volkeren en culturen. Dit inzicht leidde ertoe, dat hij publiceerde over de psychologie van de Oosterling, de Chinezen, de Angelsaksen enzovoort, maar zo óók over de Duitse en de Joodse psychologie. Hij deed dit laatste in geen enkel opzicht in ongunstige zin, maar benadrukte wel dat er belangrijke verschillen waren. Dit deed hij met de bedoeling om zowel psychiatrische patiënten te helpen, als om collectieve onderstromen te onderkennen. Zo was hij ook in staat om een scherpe analyse te geven van de psychologische achtergronden van het opkomende nazisme. Dit alles speelde zich af, ruim voor het aan de macht komen van Hitler. Publicaties over dit onderwerp van zijn hand zijn al in de Eerste Wereldoorlog te vinden.

Deze publicaties van Jung riepen echter tal van weerstanden op, vooral bij Freud en zijn aanhangers, die principieel antireligieus én 'anticollectief' waren. Van deze kant werden nu steeds meer zeer ongenuanceerde verdachtmakingen geuit aan het adres van Jung. Toen het nazisme in Duitsland aan de macht kwam, zagen velen van hen hun kans schoon om Jung in woord en geschrift als halve of hele antisemiet dan wel als nazi aan te vallen - en ook een moderne auteur als Cornwell wordt wel gezien als een representant van deze groep. De nazi's vielen Jung overigens ook aan, want Jung had ingezien én uitgebreid beschreven hoe zij hun eigen schaduw projecteerden op de joden, en zij waren daar niet bepaald van gediend.

Verder was de Duitse taal vóór de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste taal van de vaktijdschriften op het gebied van de psychiatrie. Dit had er toe geleid, dat de prestigieuze Internationale Ärztliche Gesellschaft für Psychotherapie und ihre Grenzgebiete, waarvan Jung al langere tijd erevoorzitter was, door Duitsers in Duitsland werd uitgegeven. Hoewel de leden uit tal van landen kwamen, werd de vereniging door de Duitse psychiaters (van wie velen Joods waren) gedomineerd.

Na het aan de macht komen van Hitler echter werd in Duitsland aan alle organisaties de nazistische gelijkschakeling opgelegd en werd deze situatie onhoudbaar. De Duitse voorzitter van de Gesellschaft, Ernst Kretschmer, trad af en het voortbestaan van het genootschap hing aan een zijden draad. Jung zag dat de hele psychiatrie in Duitsland zwaar onder vuur lag en besloot tot een reddende actie; namelijk om het feitelijk voorzitterschap van de (internationale) vereniging op zich te nemen, en zo, met zijn grote naam én zijn veilige positie als Zwitser, de Gesellschaft uit nazistisch vaarwater te houden. Hij slaagde hierin door een systeem in het leven te roepen van nationale groepen náást de internationale 'Gesellschaft', waarbij individuele leden steeds de mogelijkheid hadden om zowel individueel als als groep lid te zijn van de internationale afdeling. Iedereen begreep, dat Jung dit punt doorgezet had ten behoeve van de Duitse joodse artsen; dat de Duitse afdeling onvermijdelijk genazificeerd zou worden, begreep ook iedereen, maar verhinderde dus niet een serieuze uitwisseling in de internationale arena.

Tot zover konden de anti-Jungianen geen spoor van smetten in Jungs gedrag ontdekken, maar het incident dat hun wél een wapen in handen gaf, liet niet lang op zich wachten. Het betrof het orgaan van de vereniging, het Zentralblatt, waarvan de voorzitter, automatisch hoofdredacteur, ook altijd een Duitser was geweest, en het blad was ook steeds in Duitsland uitgegeven. Jung had opdracht gegeven dat het nazistische voorwoord van de nieuwe voorzitter van de Duitse afdeling (een neef van Göring) onder geen voorwaarde in het internationale 'Zentralblatt' gepubliceerd mocht worden, maar de Duitse eindredactie van het internationale 'Zentralblatt' hield zich daar niet aan. Met als gevolg dus dat deze tekst ook te lezen was in het nummer, dat onder Jungs voorzitterschap van de Gesellschaft verscheen.

Dit incident is Jung tot in lengte van jaren blijven achtervolgen, dankbaar geaccepteerd als het werd door zijn tegenstanders, die nu eindelijk een stok hadden om hun hond te slaan. Jung heeft zich in het vervolg hiervan herhaaldelijk tegen beschuldigingen verdedigd, en deed dit soms zeer ongelukkig, zoals in januari 1934:

"Het was een grote fout van de eerdere medische psychologie om Joodse categorieën die niet eens gelden voor alle Joden toe te passen op Christenen, Duitsers en Slaven. Op deze manier maakt de medische psychologie van het kostbaarste geheim van het Duitse volk - de scheppende profetische diepte van de ziel - een kinderlijk banaal moeras, terwijl mijn waarschuwende stem decennia lang verdacht werd van antisemitisme. De bron van die verdenking is Freud. Hij kende de Duitse ziel net zo min als al zijn Duitse imitatoren... Heeft de machtige verschijning van het Nationaalsocialisme, met verbazing door de hele wereld gadegeslagen, hun beter geleerd?"

De betreffende medische psychologie wordt hier aangemerkt als een in bepaalde categorieën alleen op joden toepasbare psychologie - een absurd standpunt dat in het nazi-klimaat gebruikt werd om Freud zwart te maken. Jung greep hier het toen in Duitsland heersende antisemitisme aan, om opportunistisch af te rekenen met zijn vroegere leermeester Freud, wat Freud omgekeerd juist steeds had gedaan ten opzichte van Jung. Freud had immers Jungs stellingen over 'volkszielen' en 'collectief onbewuste' geprobeerd als 'antisemitisch' af te doen, toen dit antisemitisme nog helemaal niet de boventoon voerde, en Jung was daar zeer boos over. Hij heeft zijn formuleringen later zeer betreurd ( "ja, ich bin ausgerutscht"), maar wees er anderzijds op, dat hij wilde waarschuwen: als de onderbewuste volksziel wordt genegeerd, dan krijg je juist het gevaar, dat bewegingen als het nazisme daar succesvol misbruik van maken. Zo ongeveer redeneerde Jung, ook in het bovengenoemde citaat.

Wie echt wil weten of Jung iets kan worden hier aangerekend, kan hier misschien best het recente werk van Deirdre Bair [11] over raadplegen. Jung was geen heilige, en beging menige flater in zijn lange leven, maar vele beschuldigingen die (helaas meestal vanuit freudiaanse hoek) op hem werden afgevuurd, blijken volgens Blairs research ongegrond te zijn. [12]

Jung bleef tot 1939 aan als voorzitter van de internationale vakvereniging van psychiaters, die anders dan soms gesuggereerd wordt, niet was genazificeerd.

Reizen en latere ontwikkeling

Na de breuk met Freud begon voor Jung een periode van heroriëntatie; in 1913 gaf hij zijn docentschap aan de Universiteit van Zürich eraan, waar hij vanaf 1905 werkzaam was geweest. Hij concentreerde zich op zijn eigen praktijk, onderzoekingen en publicaties; daarnaast maakte hij vanaf 1920 enkele lange reizen, onder meer naar Azië, Midden-Amerika en tropisch Afrika, waarbij vooral zijn ontmoetingen met de volkeren van de Elgonji in West-Kenia en de Pueblo-indianen in Mexico van essentiële betekenis zouden worden voor zijn denken over de psychische gespletenheid van de westerse mens.

Terug in Zwitserland aanvaardde Jung in 1933 een docentschap aan de Technische Hogeschool van Zürich - vanaf 1935 als bijzonder hoogleraar - waar hij tot 1942 mee doorging. Vanaf 1944 was hij actief als hoogleraar aan de Universiteit van Bazel. In datzelfde jaar zweefde Jung als gevolg van een ernstig hartinfarct op het randje van de dood; de visioenen die hij tijdens deze ervaring kreeg, oefenden een belangrijke invloed uit op zijn magnum opus, het Mysterium Coniunctionis, waarin hij het proces van psychische heelwording beschrijft aan de hand van geschriften uit de alchemie.

Laatste jaren

Gedurende zijn laatste levensjaren bleef Jung verder werken aan zijn theorie van het collectieve onbewuste en de betekenis van de religie voor de menselijke psyche. Onder meer publiceerde hij nog een werk over het verschijnsel van de ufo's of vliegende schotels, die naar zijn mening representaties waren van het collectief onbewuste. Verder sloot hij vriendschap met de Engelse priester Victor White, met wie hij diepgaande discussies had naar aanleiding van zijn interpretatie van het Bijbelboek Job.[13]

Op verzoek van zijn vele volgelingen was hij zelf nog betrokken bij de oprichting van het C.G. Jung-Instituut, dat zijn psychologie zou gaan uitdragen. Jung overleed op 6 juni 1961 op 85-jarige leeftijd te Küsnacht, waar hij op 9 juni 1961 werd begraven.

Theorie en betekenis van zijn werk

Jung had grote invloed op het gebied van de dieptepsychologie, de analytische psychologie en de godsdienstpsychologie.

Libido

In Jungs opvatting wordt het gedrag van de mens in belangrijke mate bepaald door een algemene levensdrang die hij libido noemde. Hiervoor zag hij, en daarin verschilde hij sterk van inzicht met Freud, niet in de eerste plaats een seksuele oorsprong, maar eerder een religieuze (in de ruimste zin van het woord).

Collectief onbewuste met archetypen

Hij was van mening dat het wezen van de persoonlijkheid behalve door het persoonlijk bewustzijn ook, en grotendeels, gevormd wordt door wat hij het collectief onbewuste noemde, een als het ware epigenetisch overgeërfd deel van het onbewuste; een psychisch gebied, dat volgens zijn leer door alle vertegenwoordigers van een ras of soort wordt gedeeld. Hiervan uitgaande ontwikkelde Jung de leer van de archetypen. Deze archetypen, begrippen zoals de schaduw, de eeuwige jongeling, de boze geest, de held enzovoorts, zijn als het ware overgeleverde, functionele oerdrijfveren of 'ervaringsmodaliteiten', die de persoonlijkheid van de mens structureren. Archetypen zijn mogelijkheden of neigingen om ons op een bepaalde manier te ontwikkelen. Zij drukken zich uit in beelden die veelvuldig te vinden zijn in onze dromen, maar evenzeer in sprookjes en mythen, en vormen het ervaringsmateriaal van elke religie.

Jung lanceerde ook de opvatting dat archetypen aan de basis liggen van culturele ontwikkeling, op verschillende van elkaar gescheiden plaatsen in de wereld. Bepaalde overeenkomstige denkwijzen en denkbeelden zouden dus niet noodzakelijk alleen met fysische afstamming of volksverhuizing te maken hebben.

Individuatie

Het centrale doel van Jungs psychologie is het proces van de zelfverwezenlijking of individuatie. Naast het 'ik' onderkent Jung het zelf: een totaliteit om het 'ik' heen die zowel het bewuste als het onbewuste deel van de persoonlijkheid omvat. Dit onbewuste deel, het persoonlijk onbewuste dus, staat in contact met de dieperliggende laag van het collectief onbewuste, waarvan het persoonlijk onbewuste in wezen een verbijzondering, dus als het ware een bovenlaag is. Het collectief onbewuste is in principe onbegrensd, en de alleronderste lagen ervan zijn zelfs nooit bewust te maken. De realisatie van het zelf is een proces dat gekenmerkt wordt door de vereniging van tegenstellingen in de mens, zoals goed en kwaad, licht en schaduw, binnen en buiten.

Typologie

Jung is wellicht nog het meest bekend geworden door zijn typologie. In zijn boek Psychologische typen uit 1921 werkte hij vier basistypen van de menselijke persoonlijkheid uit. Hij stelde daarbij contrasterende functies tegenover elkaar: denken en voelen, perceptie (waarneming) en intuïtie, waarbij elke functie als het ware de pool is van een cirkel, die het zelf symboliseert. Eén van die polen is bij elk basistype dominant, ze is onze 'superieure functie'. Een bijkomende, belangrijke factor is of de psyche naar binnen (introvert) of naar buiten (extravert) is gericht.

De typologie vormt de basis voor de MBTI.

Ontwikkeling en heelwording

Voor ontwikkeling en heelwording in de zin van het individuatieproces, is het volgens Jung nodig, dat men eerst de superieure functie ontwikkelt; dit is de belangrijkste psychische taak van onze jeugdjaren. Pas daarna, als de mens zijn bewustzijn in de buitenwereld heeft verankerd, staat het hem vrij om de overige functies te ontwikkelen. Daarbij zijn de zijwaartse polen als het ware de hefbomen, om het tegenoverliggende gebied, dat zich het meest in het onbewuste bevindt te ontwikkelen. Echter is het ons mensen niet gegeven om deze gebieden of functies volledig in het licht van het bewustzijn te doen baden of, in de terminologie van Jung, daarin te differentiëren. Men kan deze verlichte toestand slechts benaderen. Op de weg daarheen kan volgens Jung de analyse van dromen ons behulpzaam zijn, maar ook de analyse van onze schaduwfiguren, alsmede van onze onbewuste mannelijke of vrouwelijke tegenpool, de zg. animus bij vrouwen en de anima bij mannen. Door zich aldus bewust te worden van zijn eigen onderbewuste processen, kan de mens volgens Jung het heft van zijn leven pas werkelijk in handen nemen; hij hoeft zich dan niet langer te laten leiden door dat wat in het verleden is misgegaan.

Nieuwe inzichten

Jungs systeem is zo ingewikkeld, dat jaren van studie nodig zijn om de door hem ontwikkelde analytische psychologie te kunnen toepassen. Hij baseerde zijn leringen op zowel ervaringen in zijn klinische praktijk, als op de mythologie, de godsdienstpsychologie en zijn kennis van het vergelijkend symbolisme. Om inhouden van het collectief onbewuste op het spoor te komen, verdiepte hij zich onder andere jarenlang in de visionaire, maar zeer duistere geschriften van de alchemisten, zoals Paracelsus, Dorneus, Zosimos en Maier, die hij grotendeels ontraadselde en wier beelden hij soms kon terugvinden in de visioenen van zijn patiënten. Zijn werk wordt, evenals dat van Freud, gekenmerkt door een groot aantal nieuwe concepten en principes, zoals het begrip synchroniciteit.

Bibliografie

  • De mens en zijn symbolen. Rotterdam, Lemniscaat, 1966.
  • Herinneringen, Dromen, Gedachten, een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, 1976.
  • Het ik en het onbewuste. Den Haag, Servire, z.j.
  • C.G. Jung Verzameld Werk in 10 delen. Rotterdam, Lemniscaat, 1990.

Literatuur

  • Brome, Vincent, Jung - Waarheid en Legende, een biografie. Rotterdam, Lemniscaat, 1978.
  • Jacobi, Jolande, De psychologie van Carl. G. Jung, een inleiding tot zijn werk. Cothen, Servire, 1992.
  • Alt, Franz, Das C.G. Jung Lesebuch - Ausgewählt van Franz Alt. Zürich/Düsseldorf, Walter Verlag, 1998.
  • Post, Laurens van der, Jung and the Story of our Time. Londen, The Hogarth Press, 1976.
  • Hannah, Barbara, Jung, zijn leven en werk. Deventer, Ankh-Hermes, 2000.
  • Deirdre Blair, Jung. Een biografie. Amsterdam, De bezige Bij, 2004

Externe links

rel=nofollow

Bekijk op YouTube  BBC-interview met Jung uit 1959 op YouTube .

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Als student aan de universiteit veranderde Jung de moderne spelling van zijn doopnaam 'Karl' in de originele naam van zijn grootvader Carl naar wie hij genoemd was. Bair, Deirdre (2003). Jung: A Biography. New York: Back Bay Books, blz. 7–8, 53. ISBN 0-316-15938-7.
  2. º C. G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 18.
  3. º C. G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 47
  4. º Een tjurunga is de heilige steen van de Aboriginals van Midden-Australië. Hij stelt de individuele en voorvaderlijke geest van zijn bezitter voor.
  5. º C. G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 30.
  6. º C. G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 35.
  7. º C. G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 36.
  8. º C.G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 148.
  9. º C.G. Jung (1976) Herinneringen, Dromen, Gedachten. Een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, blz. 136.
  10. º Cornwell, John: Hitler's scientists. Science, war and the devil's pact, London, 2003, blz. 160.
  11. º Bair, D. Jung. Een biografie (De Bezige Bij, Amsterdam 2004)
  12. º Tijdschrift voor Psychiatrie; 2008/01
  13. º C.G. Jung, (1998). Antwoord op Job. Rotterdam, Lemniscaat.
rel=nofollow
rel=nofollow