Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Antonius Gerardus Popelier

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.


Bestand:Popelier A G.jpg
Antonius Gerardus Popelier

Antonius Gerardus Popelier (Blinjoe (Nederlands-Indië), 1847 - Grave, 23 maart 1884) was een Nederlands eerste luitenant der infanterie, ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse en begiftigd met de Eresabel.

Loopbaan

Tweede expeditie naar Atjeh

Popelier klom binnen het Nederlands-Indische leger in de rangen op en nam in 1873 in de rang van tweede luitenant deel aan de tweede expeditie naar Atjeh. Tijdens de inname van de Mesigit op 6 januari 1874 werd kolonel de Roy van Zuijdewijn, die van de reserve-brigade te Padang was opgeroepen in de plaats van de gewonde kolonel Wiggers van Kerchem, aldus als commandant der tweede brigade optredend, lichtgewond aan de kuit, verder werden de kapiteins der infanterie van Mauntz, Visscher, Van Lier, luitenant der infanterie Popelier (van het veertiende bataljon) en de luitenants der infanterie Meuleman, Hulskamp en Hemmes, kapitein der artillerie Schneither en officier van gezondheid De Wilde lichtgewond. Popelier bleef te Atjeh onder generaal Pel. Op 15 februari 1875 werden drie versterkingen genomen te Lamara, ten zuiden van Mandarsa Poeti. Aan Nederlandse zijde sneuvelde een persoon en werden 17 gewond, waaronder Popelier; de vijand leed een gevoelig verlies. De zeventiende februari werd zonder tegenstand een versterking gevestigd te Tiban. De gezondheidstoestand was intussen treurig. Popelier werd per 1 augustus 1876 bij het derde bataljon benoemd als adjudant.

Gevechten onder het bewind van generaal Wiggers van Kerchem

Bestand:Atjeh gevechten2.jpg
Gevechten tijdens de tweede expeditie naar Atjeh

De 14de november 1876 rukte de colonne onder majoor Burgers ter verovering van de stelling te Tandjong Semantoh op met een peloton van de compagnie van het 3de bataljon in de voorhoede, gecommandeerd door kapitein Schoggers, aan wie Popelier als dienstdoend officier was toegevoegd. Zodra de voorhoede in het gezicht van de eerste versterking, Boekit Tiga Ratoes, kwam, opende de benting een vrij sterk vuur zowel uit haar vuurmonden als uit de geweren; de voorste sectie van de voorhoede, waarbij zich naar gewoonte Popelier had aangesloten omdat die afdeling het eerst in gevaar kwam en de spits moest afbijten, nam, die officier volgend, niet de minste notitie van het woedende schieten van de vijand, maar ging zonder een schot te doen met vastberadenheid tot de aanval over, en beklom onder dat vuur de heuvel. Gevolgd door een Europese sergeant en enige flinke Ambonezen stormde Popelier de gang binnen, die, onder het bereik van de schietgaten, kronkelend door de bamboe-doerie versperring naar de ingang van de benting voerde, drong de versterking binnen, en viel de door die onverwachte aanval verraste vijand aan, die dadelijk de vlucht nam in een zich binnen de enceinte bevindend versterkt huis; maar ook hier aarzelde Popelier en zijn sectie Ambonezen geen ogenblik, stormden op het huis aan en verjoegen de vijand. Kapitein Schoggers, ter ondersteuning oprukkend, maar ziende dat Popelier het zaakje reeds onder controle had, vervolgde de vluchtende vijand, bereikte met zijn sectie de heuvel Boekit Pinji en werd dadelijk door een goed onderhouden vuur van de vijand ontvangen, maar evenals Popelier stoorde ook hij zich niet aan het schieten, snelde moedig tegen de heuvel op, klom over de hindernis die de ingang van de sterkte versperde heen en stormde met de bajonet op de verdedigers in. Eenmaal aan het veroveren van de vijandelijke sterkten bezig zijnde, ging de voorhoede rechtstreeks op de hoofdstelling Tandjong Semantoh los, om de vijand niet van de schrik der eerste nederlaag te doen bekomen.

Bestand:Brug over de Atjeh-rivier.jpg
Door de genie gebouwde brug over de Atjeh-rivier bij Kota Radja

Wel zond majoor Burgers aan de voorhoede de last, om te Boekit Pinji de hoofdcolonne in te wachten, maar toen die last daar aankwam, stond Schoggers met zijn manschappen al voor Tandjong Semantoh onder het vuur van de vijand, zodat de colonnecommandant snel het tweede peloton van die compagnie ter ondersteuning afzond. Ook voor Tandjong Semantoh nam de troep weinig notie van het schieten van de vijand maar drong als één man voorwaarts naar de palissadering; vier dappere Ambonezen gelukte het eindelijk de poort te openen en daardoor gevolgd door de manschappen binnen te dringen, waarop de vijand zijn toevlucht zocht in het met twee zesponders bewapende reduit, maar ook daar moest hij voor de aanstormende soldaten wijken, omdat die onder Schoggers voorwaarts drongen. Terwijl kapitein Schoggers Tandjong Semantoh aanviel en veroverde, deed ook het buitengewoon sterke Kota Boekit zich bij de verdediging van de gedei gelden en zond, hoewel zonder veel succes, een regen van kogels op de aanvallers af. Omdat kapitein Schoggers ondertussen een heel peloton ter ondersteuning ontvangen had, ging Popelier met een sectie er toe over om de hoogte Kota Boekit te beklimmen, welke versterking zich geducht weerde. Die beklimming was uiterst moeilijk, zodat de voortvarende Populier tenslotte, boven gekomen, nog slechts zes Ambonezen in zijn nabijheid had. Twee van deze kwamen ongemerkt voor de hoge, steile en van steen opgetrokken borstwering, waarvan de kogels onder luid geschreeuw van de vijand over hun hoofden naar beneden snorden. Tegelijkertijd was Popelier met de vier anderen iets meer links, eveneens onopgemerkt, aan de voet van het van aarde opgerichte bastion gekomen, waar juist een Atjehnees met een brandend lont gereed stond om een der met kartets geladen zesponders af te vuren.

Zonder in aanmerking te nemen dat hij in het geheel slechts zes soldaten bij zich had en steeds gewend snel en onverschrokken te handelen, aarzelde Popelier geen seconde, sprong in één aanloop bovenop de borstwering en stond plotseling voor de verraste Atjehnese kanonnier, die voor de dreigend opgeheven sabel van de luitenant verschrikt terugdeinsde, zijn lont wegwierp en al vluchtend door zijn geschreeuw de bezetting waarschuwde. Wel probeerde de vijand door een stoutmoedige aanval de indringers te verdrijven, maar de zes Ambonezen, die zich dadelijk bij hun officier hadden gevoegd, weerstonden die aanval met een zo goed gericht en zo goed onderhouden snelvuur, dat de vijand in allerijl op de vlucht sloeg, doden en gewonden achterlatend, vervolgd door het met de bajonet vooruitstormend handjevol manschappen. Behalve de vuurmonden vielen de Nederlandse troepen nog in handen, 50 geweren, 30 vaatjes buskruit, 30 zakken patronen en kardoezen, 200 blikken dozen allen met 30 tot 80 loden kogels gevuld en bestemd om tot kartetsen te dienen en tal van verschillende andere wapens die de vijand achterliet, of in zijn overijlde vlucht wegwierp. In anderhalf uur tijd was alles afgelopen. Rekende men nu dat de afstand tussen de verschillende posities minstens een half uur gaans was, dan had een peloton Ambonezen, aangevoerd door onder meer Popelier, in één uur tijd vier goed bezette en sterk bewapende versterkingen van de vijand genomen, hem een gevoelig verlies toebrengend.

Voor zijn verrichtingen werd Popelier bij Koninklijk Besluit van 13 september 1877 nummer 24 benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde vierde klasse voor zijn werk in de maanden september en oktober van 1876 te Atjeh. Bij Koninklijk Besluit van 17 december 1877 nummer 18 werd hij, eveneens voor zijn werkt te Atjeh in 1876, begiftigd met de Eresabel. Aan Popelier werd per 1 januari 1878 een tweejarig verlof naar Europa verleend wegens 15 jaar onafgebroken dienst. Hij werd, teruggekeerd naar Nederlands-Indië, per december 1879 geplaatst bij het veertiende bataljon als adjudant in de rang van eerste luitenant. Hij keerde terug naar Nederland, huwde daar maar overleed een jaar later op de jonge leeftijd van 36 jaar.

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1893. P.H.K. van Schendel. De Militaire Willemsorde. J.M. Roldanus Cz. Edam
  • 1902. A.S.H. Booms. Neerlands Krijgsroem in Insulinde. Schitterende daden van moed, beleid, trouw en zelfopoffering in de 19e eeuw sedert de instelling van de militaire Willemsorde. W.P. van Stockum & Zoon. Den Haag.
  • 1940. G.C.E. Köffler. De Militaire Willemsorde 1815-1940. Algemene Landsdrukkerij. Den Haag.
  • (nl) Officieren uit het Nederlands-Indische leger

Q2194037 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow
rel=nofollow