Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Prospect theorie: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Prospect_theorie&oldid=30663593)
 
(http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Prospect_theorie&oldid=30757129)
 
Regel 1: Regel 1:
De prospect theory (PT) werd in [[1979]] geïntroduceerd door [[Daniel Kahneman]] en [[Amos Tversky]] in hun werk Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk. Het is een [[descriptieve]] psychologische theorie over individuele besluitvorming, die zowel in risicovolle als in onzekere situaties van toepassing kan zijn. Het was een reactie op de tekortkomingen van de [[expected utility theory]] (EUT) die werden ondervonden tijdens [[behavioralistische]] experimenten. In tegenstelling tot de EUT ziet de PT de mens als een irrationeel wezen (Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-183; Kahneman & Tversky, 1979, p. 274; Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156; Wakker, 2010, p. 2).
De '''prospect theorie''' (PT) werd in [[1979]] geïntroduceerd door [[Daniel Kahneman]] en [[Amos Tversky]] in hun werk ''Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk''. Het is een [[descriptieve]] psychologische theorie over individuele besluitvorming, die zowel in risicovolle als in onzekere situaties van toepassing kan zijn. Het was een reactie op de tekortkomingen van de [[expected utility theory]] (EUT) die werden ondervonden tijdens experimenten geinspireerd op het [[behaviorisme]]. In tegenstelling tot de EUT ziet de PT de mens als een irrationeel wezen (Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-183; Kahneman & Tversky, 1979, p. 274; Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156; Wakker, 2010, p. 2).
 
== Theorie ==
Bij PT houdt men rekening met [[reference-dependence]]. Dit betekent dat de besluitvormer aan de hand van zijn referentiepunt beslissingen gaat nemen in risicovolle situaties. Deze referentiepunt is dan weer afhankelijk aan hoe de individu zijn situatie inschat en hoe de prospets geformuleerd worden. Als de referentiepunt een winstsituaties is, is er sprake van risk aversion (risicoaversief gedrag), in verliessituaties is er risk proneness (risicozoekend gedrag). Dit wil zeggen, dat als een individu een keuze moet maken tussen prospects met elk een verschillend positieve uitkomst, dan is de waarschijnlijkheid groot dat hij voor de prospect kiest die hem de meeste zekerheid bied. In een situatie waarbij een inidividu moet kiezen uit prospects met elk een verschillend negatieve uitkomst, dan is het waarschijnlijker dat hij kiest voor deze met het kleinste verlies (Devos et al., 2012, pp. 184-185; Kahneman & Tversky, 1979, p. 274; Kleindorfer et al., 1998, p. 156).
<br />
Volgens de PT verloopt de besluitvorming in 2 fases. De eerste, de editing phase of editing operations, gaat men het probleem met behulp van enkele selectiemechanismen (coding, combination, segregation, cancellation, simplification en detection of dominance) altenatieven naar voor brengen. Door deze mechanismen gaat men na in welke referentiepunt men zich bevind, vereenvoudigd men de probleemsituatie, ontwerpt men een kans- en een waardefunctie In de tweede fase, valuating  phase, gaat men een waarde aan deze alternativen geven en vervolgens evalueren. Door de formule V = S p(pi) *v(xi), waarbij [[kansfunctie]]
p(pi) de subjectieve inschatting van de kans om te winnen voorsteld en [[waardefunctie]] v(x) de subjectieve waardering van de te winnen som. Beide producten zijn dus onderhevig aan hoe de individu zelf (vandaar subjectief) de situatie inschat en dus niet aan de werkelijke kans of werkelijk verwachte winst (zoals bij EUT). Deze subjectieve waarneming is dan weer afhankelijk van de principe van reference-dependence en is dan ook niet congruent met de realiteit (Devos et al., 2012, pp. 185-187; Kahneman & Tversky, 1979, pp. 274-275; Kleindorfer et al., 1998, p. 156).
<br />
Er treden dus verstoringen op als een individu een beslissing neemt in risicovolle en/of onzekere situaties, die zowel de kans- als de waardefunctie vertekenen van de werkelijkheid. De waardefunctie wordt ten eerste verstoord door het feit dat men gevoeliger is voor verlies, dan voor winst en ten tweede dat zowel bij positieve als bij negatieve de [[wet van het afnemend marginaal nut]] van toepassing. Het wet van het afnemend marginaal nut impliceerd dat men het verschil tussen twee lage waarden als veel groter beschouwen dan tussen twee hoge waarden, ook al is het verschil in beide gevallen even groot. Bijvoorbeeld: het verschil tussen 5 en 15 wordt als groter beschouwd, dan het verschil tussen 205 en 215, ook al is het verschil in beide gevallen steeds 10. M.a.w. hoe groter de winst of verlies,  hoe kleiner de het marginaal verschil (Devos et al., 2012, p. 185; Kahneman & Tversky, 1979, pp. 277-279).
<br />
De kansfunctie wordt dan weer vervormd door het principe van de [[non-linear respons to probabilities]]. Deze laatste houdt term wordt in het volgend citaat goed geëxpliciteerd:
 
“... grote kansen worden onderschat, kleinde kansen overschat. M.a.w., er is geen lineair verband tussen de subjectieve inschatting van een kans en de objectieve kans.” (Devos et al, 2012, p. 186).
 
De subjectieve inschatting komt niet overeen met de reëele kans (Kahneman & Tversky, 1979, pp. 280-283). Zowel de waarde- als de kansfunctie in de PT zijn beiden non-lineair in contradictie tot de werkelijke waarde en kans zoals voorgesteld in de EUT.


== Toepassing ==
== Toepassing ==
Deze theorie vind, naast de [[psychologie]], vooral zijn toepassing in de [[economie]] en [[managment]]. Ook is het bruikbaar in de [[bestuurskunde]] en de [[sociale wetenschappen]] (met name [[politicologie]])
Deze theorie vind, naast de [[psychologie]], vooral zijn toepassing in de [[economie]] en [[managment]]. Ook is het bruikbaar in de [[bestuurskunde]] en de [[sociale wetenschappen]] (met name [[politicologie]])


== Bronnen ==
{{Appendix|2=
Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-187
*Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-187
<br />
*Kahneman & Tversky, 1979, p. 274-283
Kahneman & Tversky, 1979, p. 274-283
*Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156
<br />
*Wakker, 2010, p. 2
Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156
<references/>
<br />
}}
Wakker, 2010, p. 2
 
[[Categorie:Psychologie]]

Huidige versie van 25 mei 2012 om 22:02

De prospect theorie (PT) werd in 1979 geïntroduceerd door Daniel Kahneman en Amos Tversky in hun werk Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk. Het is een descriptieve psychologische theorie over individuele besluitvorming, die zowel in risicovolle als in onzekere situaties van toepassing kan zijn. Het was een reactie op de tekortkomingen van de expected utility theory (EUT) die werden ondervonden tijdens experimenten geinspireerd op het behaviorisme. In tegenstelling tot de EUT ziet de PT de mens als een irrationeel wezen (Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-183; Kahneman & Tversky, 1979, p. 274; Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156; Wakker, 2010, p. 2).

Toepassing

Deze theorie vind, naast de psychologie, vooral zijn toepassing in de economie en managment. Ook is het bruikbaar in de bestuurskunde en de sociale wetenschappen (met name politicologie)

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • Devos, Lannoo, Ossenblok, Rommel, Van Liefferinge, 2012, pp. 181-187
  • Kahneman & Tversky, 1979, p. 274-283
  • Kleindorfer, Kundreuther & Schoemaker, 1998, p. 156
  • Wakker, 2010, p. 2
rel=nofollow