Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Plan-Frederiks

Uit Wikisage
Versie door Mdd (overleg | bijdragen) op 8 nov 2019 om 18:06 (+ Link(s))
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Plan-Frederiks was een bestek uit de Tweede Wereldoorlog dat was bedacht en opgesteld door de Nederlandse secretaris-generaal K.J. Frederiks. In het kort kwam het erop neer dat een bepaalde groep in Nederland verblijvende Joden door de Duitse bezetter zou worden beschermd in verband met de maatschappelijke betekenis die zij vooraf aan de Tweede Wereldoorlog voor Nederland of Duitsland hadden gehad. In deze groep zaten onder anderen voormalige NSB'ers, gemengd gehuwden en kunstenaars.

Het plan

In oktober 1941 werd de basis van Plan-Frederiks gelegd. Duitsland voerde een antisemitische politiek, die inhield dat alle Joden op vrij korte termijn de dood zouden moeten vinden. Karel Johannes Frederiks, die tijdens de Tweede Wereldoorlog secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken was, werd door vijf bevriende Joden benaderd met de vraag of hij geen uitweg voor ze wist. De ambtenaar begon hierop met het samenstellen van een lijst met Joden die beschermd zouden moeten worden, omdat zij op wat voor manier ook een grote bijdrage geleverd hadden aan de wording van het Derde Rijk. Met deze lijst wendde Frederiks zich tot Generalkommissar für das Sicherheitswesen en Höherer SS-und Polizeiführer Hanns Albin Rauter. Rauter weigerde daar iets mee te doen, en om die reden stemde Generalkommissar zur besonderen Verwendung Fritz Schmidt, de rivaal van Rauter, toe. Ook Arthur Seyss-Inquart gaf toestemming: Frederiks' plan mocht worden uitgevoerd.

De lijst van Frederiks bevatte op het moment dat hij toestemming vroeg hooguit honderd namen. Dit aantal zou later sterk uitgebreid worden en ook Jan van Dam, secretaris-generaal van het ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, zou een lijst opstellen.

Het plan van Frederiks, waarvan deze lijst-Frederiks en lijst-Van Dam onderdeel waren, hield in dat een groep geselecteerde Joden in een drietal grote panden in Gelderland geïnterneerd zou worden. Deze panden waren Villa Bouchina te Doetinchem, Huize De Schaffelaar te Barneveld en Huize De Biezen te Ede. Omdat de burgemeester van Ede, Theodorus Christiaan van Dierendonck, zéér antisemitisch was en dus niet mee wilde werken aan plan-Frederiks, werd de grens tussen Barneveld en Ede zodanig verlegd, dat ook Huize De Biezen in Barneveld kwam te liggen. De burgemeester van Barneveld was op dat moment de progressievere Joachim Westrik. Het transport van de in de panden gevestigde Joden naar concentratiekampen als Auschwitz zou zo lang mogelijk uitgesteld worden. De meeste Joodse 'deelnemers' hoopten dat dit uitstel uiteindelijk afstel zou betekenen. Achteraf bleek deze hoop ijdel.

De Nederlandse historicus Loe de Jong schreef in zijn boek Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog te denken dat de Duitsers hadden ingestemd met het plan van Frederiks omdat zij meenden hiermee te voorkomen dat duizenden Joden zouden onderduiken. Veel Joden die immers volgens eigen redenering kans zouden maken op een plek in één van de Nederlandse reserveringskampen, zouden hun plek daar opeisen en in hun eigen huis wachten op resultaat, in plaats van dat zij zich zouden verbergen. Het was slechts een klein percentage van het aantal personen dat volgens het bestek van Frederiks kans zou maken in zijn lijst te worden opgenomen, dat ook daadwerkelijk in een reserveringskamp belandde. Onder anderen de familie van Anne Frank zou een plek hebben kunnen opeisen, omdat Otto Frank in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland had gevochten.

De lijsten van Frederiks en Van Dam

Zoals eerder geschreven was Karel Johannes Frederiks de bedenker van Plan-Frederiks. Hij was reeds bezig met het opstellen van een lijst-Frederiks, toen zijn collega secretaris-generaal Jan van Dam van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming zich in het plan mengde. Ook hij begon met het opstellen van een lijst van Joden die beschermd zouden moeten worden, en ook hij wendde zich daarmee tot de Duitse bezetter. De lijst-Van Dam werd, evenals wat eerder met de lijst-Frederiks gebeurde, door Seyss-Inquart goedgekeurd. Uiteindelijk zouden de lijsten worden samengevoegd. Wat de motieven van Van Dam waren, is moeilijk te zeggen. Jan van Dam was Deutschfreundlich (hij was een bekend germanist), maar geen overtuigd nazi. Mogelijk voelde de secretaris-generaal wroeging vanwege de Jodenvervolging.

De mensen die op de lijsten van Frederiks en Van Dam terechtkwamen, hadden hun plek op verschillende manieren verkregen. Aanvankelijk waren het voornamelijk de namen van Joodse vrienden van de secretarissen-generaal die de lijsten vulden. Onbedoeld werd er echter steeds meer ruchtbaarheid aan Plan-Frederiks gegeven, met als gevolg dat Frederiks en Van Dam honderden smeekbeden van wanhopige Joden ontvingen. Het plan werd daarom enigszins gewijzigd. Mensen die volgens de bezetter bijzondere verdiensten (zoals lidmaatschap der NSB, voor Duitsland vechten in de Eerste Wereldoorlog of een uitzonderlijk artistiek talent) voor het Duitse Rijk hadden verleend, zouden uiteindelijk voor de lijsten gekozen worden. Deze mensen waren in de meeste gevallen op hun cartotheekkaarten in de Zentralstelle al aangegeven met blaue reiter. Dat hield in dat ook mensen die daar niet om hadden gevraagd, op de lijst van Frederiks of Van Dam terecht zou komen. Bij hen sloeg de angst toe, en vaak ontstonden er echtelijke ruzies over het wel of niet ingaan op de uitnodiging. Meestal leidde dit tot situaties waarin ze besloten wel naar Barneveld of Doetinchem te gaan, maar al vanaf het begin contacten te leggen om uiteindelijk te kunnen ontsnappen. Uiteindelijk stonden er op de lijsten ongeveer 670 Joden.

Frederiks en Van Dam namen het beiden niet zo serieus met de door zichzelf opgestelde regels over wie wel of niet op hun lijst zou komen te staan. Nepotisme of andere vormen van corruptie kwamen niet zelden voor.

Reserveringskampen

Barneveld: De Schaffelaar en De Biezen

Zie Landgoed Schaffelaar en Huize De Biezen voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.
Bestand:Deschaffelaar3.jpg
De Schaffelaar eind 19e eeuw

Barneveld herbergde verreweg het grootste gedeelte van het totaal aantal personen van de lijsten -Frederiks en -Van Dam. Van de in totaal ongeveer 670 uitverkorenen, belandden er ongeveer 660 in Barneveld. De mensen in deze Barneveldgroep, zoals die in de volksmond genoemd werd, hadden een net iets minder grote band met het naziregime dan de mensen uit de Doetinchemse Villa Bouchina. In december 1942 betrokken de leden de Barneveldgroep De Biezen of De Schaffelaar.

Huize De Schaffelaar en Huize De Biezen stonden onder leiding van een Nederlandse commandant, een oud-legerofficier die een zestal zogenaamde 'controleurs' in dienst had en die tegelijkertijd als bewakers fungeerden. Bij aankomst moesten de Joden al hun cashgeld inleveren. Alle kosten, evenals het zakgeld voor de bewoners van vijf tot tien gulden per maand, werden hieruit betaald. Vanaf eind december 1942 tot begin mei 1943 werd 58.000 gulden ingeleverd. Toen dit in mei op was, werden de overige kosten geput uit het vermogen van de bank Lippmann-Rosenthal,[1] dat uit door de Duitse bezettingsmacht ontvreemd geld van Amsterdamse Joden bestond. De Barneveldgroep bestond toen uit bijna 540 leden.[1]

Villa Bouchina vervulde dan wel een unieke rol in Plan-Frederiks, maar de mensen die in de huizen in Barneveld geplaatst werden, zouden daar absoluut willekeurig geplaatst zijn. In een artikel in De Groene Amsterdammer van 13 mei 1998 beschreef een voormalig lid van de Barneveldgroep de verhoudingen tussen De Schaffelaar en De Biezen als volgt:

De elite in het kasteel keek vol afschuw naar De Biezen. Zij voelden zich de beste Barnevelders. Ik geloof dat men zich kleedde voor het diner en zich uitdoste voor de huisconcerten alsof men in Den Haag naar een concert ging. Je had mensen in De Schaffelaar die verdrietig waren vanwege hun centrale verwarming of hun privébadkamer en die zich tekort gedaan voelden. Er schijnen ook mensen naar Frederiks te hebben geschreven over de ontberingen die ze leden. Zevenhonderd mensen zijn zevenhonderd karakters. Er waren aardige mensen en vervelende mensen. De aardige waren ver in de meerderheid.[2]

De Barneveldgroep had het op zich bepaald niet slecht. Zo kwam het voor dat de Joodse leden van het Concertgebouworkest, die ook in Barneveld geïnterneerd waren, een huiskamerconcert gaven. Een enkele keer werd de chef-dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg, hier zelfs voor uitgenodigd. Ook op andere manieren werden producten van luxe in één van de Barneveldse panden geconsumeerd. In De Groene Amsterdammer vertelt één van de voormalige geïnterneerden echter:

Iedereen die zegt: "Ik was er zo gelukkig" is kortzichtig en dom. Je was door de moffen geïnterneerd en het was beangstigend en bedreigend. Een gevangenis met een roze randje is ook een gevangenis. Je leefde in doodsangst voor familieleden en vrienden en op termijn voor jezelf.[2]

Het gebeurde dan ook een aantal maal dat een klein groepje geïnterneerden zich bedreigd voelde en uit Barneveld vluchtte. Dat was niet onterecht, zo blijkt achteraf, want in de herfst van 1943 (net na de dood van beschermheer Fritz Schmidt) werd besloten dat ook de Barnevelders transport niet mochten kunnen omzeilen. Op 29 september werden ze naar Kamp Westerbork getransporteerd. 22 Joden wisten op dat moment te ontsnappen, waaronder de drie kinderen van schrijver Abel Herzberg.[3]

Doetinchem: Villa Bouchina

Zie Villa Bouchina voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In Villa Bouchina zaten tussen 27 februari en 21 april 1943 de negen overige Joden van de lijsten van Frederiks en Van Dam. Villa Bouchina was een voormalige pastorie waar slechts plaats was voor een klein aantal mensen: de Mussert-Joden, de mensen die zich op wat voor manier ook onderscheidden van de rest van het uitverkoren volkje van Frederiks, zoals Presser die noemde, en daarom - waarschijnlijk in opdracht van Mussert - een nog luxer onderdak kregen. Zo was illustrator Jo Spier, persoonlijk bevriend met Anton Mussert, met zijn gezin (vrouw en drie kinderen) in Bouchina vertegenwoordigd, zat er een vrouw (Kaatje van Lunenburg-Groen) wier man aan het oostfront vocht, en waren er nog drie - waarschijnlijk - voormalig NSB'ers, die uit hun partij waren gezet vanwege het 'partijbeleid'. Villa Bouchina werd niet bewaakt, maar Dirk Spanjaard sr. had als adjunct-directeur de taak er een oogje in het zeil te houden.

Villa Bouchina werd onderhouden door een conciërge, er werd gekookt door een kok en de kinderen van Jo Spier kregen er onderwijs van twee vanwege hun Jood-zijn van het Gemeentelijk Lyceum ontslagen onderwijzers (Matja Groonheim-Stad en J. van Cauveren). Het was wel regel dat er, behalve de kok en de conciërge, geen enkele niet-jood voor de Mussert-Joden zou werken. Adjunct-directeur Spanjaard verklaarde in zijn memoires over de toestand in Villa Bouchina:

De omgang onder elkaar en de leiding is goed. Het huis heeft echter meer van een onvriendelijke kazerne dan van een gezellig huis. Houten kribben op de slaapkamers, elk voor twee personen met een tussenschot en dan twee van die monsters op elkaar. De benedenruimte, een suite met een zij- en een achterserre zijn bedoeld als recreatiegelegenheden, tevens eetkamer. Er ontbreekt echter elk elementair comfort.

Desalniettemin was het er vrij ruim: behalve de kinderen van Jo Spier, en Jo Spier en zijn vrouw, had iedereen er een eigen slaapkamer. De benedenverdieping was voorzien van een twee serres en een speciale eetkamer, en Spanjaard had een eigen werkkamer. De geïnterneerden van Villa Bouchina mochten het pand echter niet verlaten. Villa Bouchina kostte vrij veel geld, en waarschijnlijk was dat de reden dat de geïnterneerden op 21 april 1943 op transport werden gesteld naar Kamp Westerbork.

Voortzetting Plan-Frederiks in Theresienstadt

Bestand:Terezin 3.jpg
Barak in Theresienstadt

Officieel was er met het transport van de 670 bevoorrechte Joden een einde gekomen aan Plan-Frederiks. Seyss-Inquart wilde zijn beloften aan K.J. Frederiks echter niet helemaal breken, en daarom besloot hij de Joden van Frederiks' en Van Dams lijsten niet naar het gevaarlijke Bergen-Belsen, maar naar interneringskamp Westerbork te sturen. Oud-gevangene en journalist Philip Mechanicus schreef over de aankomst van de Barnevelders in zijn dagboek:

De Barnevelders, de nobelen, die door hun aartsvijanden op een gouden schaaltje waren gezet en die zich in de zoete droom wiegden dat hun niet zo gauw iets gebeuren kon,[2] waren met één slag tot dezelfde paupers verlaagd als het profanum vulgus, dat geen bijzondere verdiensten kon doen gelden en rechtstreeks uit zijn huizen was gesleurd en in de modder gestoten.[1]

Van daar uit zouden zij kunnen worden doorgezonden naar Theresienstadt: een 'voorbeeldkamp' voor prominente Joden. Ook daar zouden zij met enige voorkeur behandeld moeten worden. Al in Westerbork wekte de Barneveldgroep afgrijzen, doordat zij als enigen niet bang hoefden te zijn voor transport naar één van de vernietigingskampen. In Theresiënstadt kreeg de Barneveldgroep, afgezonderd van de Joden van Villa Bouchina, speciale eigen barakken. Toen vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog een transport naar Auschwitz werd aangekondigd, werden de bevoorrechte Joden ook daarvan vrijgesteld.

De Mussert-Joden uit Villa Bouchina waren ook in Theresienstadt afgezonderd van de Barneveld-Joden. Vooral de rol van Jo Spier viel op: terwijl anderen tekeningen maakten van magere, terneergeslagen gestalten, tekende Spier gezellige koffiehuisjes met lachende mensen. Volgens velen werd Spier gebruikt voor propagandadoeleinden. Hij werkte onder anderen als assistent director en acteur mee aan de film Theresienstadt: Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet. Bovendien, zo schreef George E. Berkley in het boek Hitler's Gift:

De nazi's gebruikten hem om later aangekomen Nederlanders te verwelkomen. Goed gekleed en gezond ogend, sprak hij de nieuwkomers monter toe, waarbij hij stembuigingen en uitdrukkingen gebruikte die maakten dat hij zelf bijna als een nazi klonk.

Spier zelf verklaarde later dat hij dat onder druk van de Duitsers deed. Spiers familie kreeg tot slot een eigen huisje, Werkstatte Q 209, met één woon-/slaapkamer, een halletje en een badkamer. Dit huisje had de familie Spier mogelijk te danken aan Jo's functie als Werkstattleiter van de Kunstgewerbe.

Uiteindelijk wist het grootste deel van de Joden van de lijsten van Frederiks en Van Dam te overleven. De mensen die wel om het leven kwamen, stierven allen een natuurlijke dood.[4]

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • De bron voor dit artikel is de niet meer bestaande website VillaBouchina.nl. De feiten in dit artikel staan gedeeltelijk ook opgeschreven in:
    • Jo Spier, Dat alles heeft mijn oog gezien. Uitgeverij Elsevier, 1978
    • Henk van Gelder, De tekenaar Jo Spier (1900-1978). Nijgh & van Ditmar, Amsterdam, 1994. ISBN 90-388-2672-9.
    • De Groene Amsterdammer, Geen gelukkige tijd, 13 mei 1998
    • Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, SDU, Den Haag, 1969-1991.
    • Jacques Presser, Ondergang, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1965
    • George E. Berkley, Hitler's Gift, Branden Books, 2001. ISBN 08-283-1954-5.
    • Adriaan Venema, Kunsthandel in Nederland 1940-1945, Arbeiderspers, Amsterdam, 1986. ISBN 90-295-5010-4
    • Peter Jan Knegtmans, Paul Schulten & Jaap Vogel, Collaborateurs van niveau: opkomst en val van de hoogleraren Schrieke, Snijder en Van Dam. Vossiuspers AUP, Amsterdam, 1996, ISBN 90-5629-002-9
    • Chris van der Heijden, Joodse NSB'ers, De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem, 87 blz. Uitgeverij Begijnekade 18, 2006, ISBN 90-7801-90-69 (link naar uitgebreide recensie)
  1. 1,0 1,1 1,2 Jong, L. de (1978) Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 8, tweede helft, p. 709+710
  2. 2,0 2,1 2,2 Oeke Hoogendijk en Xandra Schutte, Geen gelukkige tijd, De Groene Amsterdammer, 13 mei 1998
  3. º Arie Kuiper. Een wijze ging voorbij: Het leven van Abel J. Herzberg. Querido, Amsterdam, p. 206-208
  4. º Mr.dr. K.J. (Karel) Frederiks, parlement.com
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow