Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Hebban olla vogala

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 20 apr 2023 om 13:52
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Hebban olla vogala is een tekstje dat lange tijd gezien werd als de oudst bekende zin in het Oudnederlands. Het is een interlineaire quasi-glosse op de laatste bladzijde van een Oudengels prekenhandschrift uit de abdij van Rochester (Oxford, Bodleian Library, ms.340 fol. 169v).[1] De tekst werd in 1932 ontdekt door de Engelse germanist Kenneth Sisam in Oxford.

De tekst werd waarschijnlijk geschreven door een West-Vlaamse kopiist en dateert naar schatting uit het derde kwart van de 11e eeuw. De eerste twee zinnen zijn in het Latijn. De taal waarin de rest van de tekst geschreven is wordt door de meeste taalkundigen als Oud-Westnederfrankisch aangeduid, maar hierover bestaat nog controverse.

De zin luidt:

Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi(c) (a)nda thu uuat unbidan uue nu

Het is de vertaling van de Latijnse paralleltekst die ervoor staat:

Habent omnes uolucres nidos inceptos nisi ego et tu. Quid expectamus nunc.

De vertaling hiervan luidt:

Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nu op?

Probatio pennae

Waarschijnlijk ontstond het vers toen de kopiist, werkend aan een manuscript, een nieuwgesneden pen probeerde alvorens verder te werken: een probatio pennae (proeve van de pen). Elders op het papier stonden meer van zulke probeersels, waaronder de woorden probation penne. De schrijver zette het versje neer in het Latijn en schreef er de vertaling onder, in (vermoedelijk) zijn eigen taal.

Onderzoek uit 2004 door Frits van Oostrom lijkt erop te wijzen dat deze tekst waarschijnlijk is geschreven door een man, maar dat het taalgebruik dat van een vrouw is.[2] De tekst blijkt namelijk overeenkomsten te vertonen met door vrouwen gezongen Spaanse volksliedjes uit dezelfde tijd. Dezelfde conclusie werd al eerder getrokken door taalwetenschapper Peter Dronke.[3]

Andere lezing en betekenis

Daar delen van de tekst moeilijk leesbaar zijn, zijn andere lezingen mogelijk:

  • hagunnan (’begonnen’) kan ook ’bigunnan’ (met dezelfde betekenis) zijn.
  • unbidan uue (’wachten we’) wordt soms ook als ’unbidat ghe’ („wachten jullie” gelezen.
  • hinase is een samengesteld woord: hi(t) na se – „het ne zij” – „’t en zij” – „tenzij”; ’hit’ in plaats van ’het’ is typisch West-Vlaams.[4]

Gerrit Komrij beschouwde de regel als de eerste Nederlandse poëzie en wijdde er in zijn boek In Liefde Bloeyende een geheel hoofdstuk aan.

Er zijn meerdere interpretaties mogelijk:

  • Als liefdesgedicht of liefdesliedje: de auteur verlangt ernaar een gezin te stichten, zoals de vogels in de lente hun nest bouwen.
  • Religieuze beeldspraak: de schrijver (naar men aanneemt een geestelijke) drukt zijn verlangen uit om opgenomen te worden in de gemeenschap (van een abdij) of in het huis van God.
  • Ook als taalspel: het aantal lettergrepen in de Latijnse en Oudnederlandse taal komt dikwijls overeen: ab | ent, 2 lettergrepen; Heb | ban, ook 2 lettergrepen. Het klopt ook in: om | nes; ol | la enzovoort.

Oudnederlands of Oudengels?

De meeste taalkundigen waren het er lang over eens dat de tekstregel in een West-Vlaams dialect van het Oudnederlands was geschreven. Zij letten hierbij op het feit dat er alleen sterke klinkers voorkomen (hebban in plaats van hebben). In de Latijnse regel staat er ook abent, dus zonder begin-h, in plaats van habent. Dit is echter een kenmerkend verschijnsel in de meeste Ingveoonse dialecten, niet alleen het West-Vlaams.

In 2004 is hierover onder impuls van de Belgische hoogleraar Luc de Grauwe een nieuwe opvatting ontstaan. Deze opvatting is dat dit zinnetje geheel of grotendeels in het Kentse dialect van het Oudengels is geschreven, of een mengtekst is: „Veeleer dan West-Vlaams met een Kents vernisje [...] is onze tekst misschien geïntendeerd Kents met West-Vlaams substraat”.[5] Het is vermoedelijk wel degelijk door een uitgeweken West-Vlaamse monnik geschreven, want het gehanteerde schrifttype is ontegensprekelijk continentaal.[6][7]

De Antwerpse emeritus-hoogleraar Xavier Dekeyser, anglist, vond dit „zo treffend en gevat verwoord”[8] dat hij zich hierbij volmondig aansloot en er zelf een treffende karakterisering aan toevoegde: hij noemt het pennenprobeersel nu ook tegelijk een „probatio linguae, of een min of meer geslaagde taaltoets in het Oudengels”; ook de literair-historicus Frits van Oostrom[9] kon zich hier nu in vinden.

Kenny Louwen onderwierp in 2008, net zoals De Grauwe het hem al had voorgedaan, de taalvormen nogmaals aan een vergelijkend taalonderzoek en kwam daarbij eveneens met volle overtuiging tot de slotsom dat het tekstje een typisch hybride karakter draagt.[10]

Lang niet het oudste

Er zijn ook oudere geschriften gevonden met volledige teksten in voorlopers en/of dialecten van het Nederlands, zoals de Wachtendonckse Psalmen (van halfweg 10e eeuw), terwijl er losse zinnetjes bekend zijn uit de 9de, 8ste en zelfs 6e eeuw. De oudst bekende zin luidt: „Maltho thi afrio litho” – „Ik zeg je: ik bevrijd je, laat”,[11] uit de Salische Wet (6e eeuw), al wordt ook van de nog oudere runeninscriptie van Bergakker (1e helft 5e eeuw) door sommigen gesteld dat deze oud-Nederlands is.

Drie andere zeer oude zinnen:

  • An âuont in an morgan in an mitdon dage tellon sal ic in kundon, in he gehôron sal – „’s Avonds en ’s morgens en ’s middags zal ik vertellen en verkondigen, en hij zal horen” (Wachtendonckse Psalmen)
  • Visc flot aftar themo uuatare – „Een vis zwom in het water” (9e-eeuwse paarden- en wormbezwering)
  • Gelobistu in got alamehtigan fadaer – „Geloof je in God, de almachtige Vader”. Deze zin is driehonderd jaar ouder dan Hebban olla vogala en staat in de Oudsaksische doopgelofte uit het eind van de achtste eeuw.

Weblinks

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Hebban olla vogala op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Bronnen, noten en/of referenties

Verwijzingen

  • Xavier Dekeyser, Hebban olla vogala nestas hagunnan. Een Vroegnederlands kroonjuweel of een mythe?, in: Dominiek Sandra, e.a. (red.), Tussen taal, spelling en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems, Gent 2007, p. 117-126 (op google books).
  • L. de Grauwe, Zijn olla vogala Vlaams, of zit de Nederlandse filologie met een koekoeksei in (haar) nest(en)?, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jaargang 120 (2004), p. 44-56 (abstract).
  • L. de Grauwe, Tweemaal Oudnederlands, of toch maar ten dele: Jan van Houts godsvrucht en vogelnesten (opnieuw) in de arena, in Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 26 (2008), p. 93-105. op dbnl.org
  • Erik Kwakkel, Hebban olla vogala in historisch perspectief, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jaargang 121 (2005), p. 1-24 op dbnl.org
  • Kenny Louwen, Zur Lesart und Hybridität der altniederlandischen Federprobe, in: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 65 (2009), p. 61-86.
  • Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. op dbnl.org Website: Stemmenopschrift.nl, Aanvullingen op het boek Stemmen op schrift 22-2-8.
  • Schenkeveld – Van der Dussen (1993), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Groningen, Martinus Nijhoff.
  • M. Schönfeld, Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw, in: TNTL 52 (1933), DBNL.org, p. 1-9.
  • K. Sisam, MSS. Bodley 340 and 342: Aelfric’s Catholic Homilies, in: The Review of English Studies 9 (1933), p. 1-12.

Noten

  1. º K. Sisam, MSS. Bodley 340 and 342: AElfric’s Catholic Homilies, in The Review of English Studies 9 (1933), p. 11. M. Schönfeld, Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw, in TNTL 52 (1933), p. 1-9.
  2. º M. Zeeman, Vrouw dichtte eerste Nederlands, in De Volkskrant, 5 april 2004
  3. º Peter Dronke schreef in Revue Bénédictine, Tome 115, fascicule 2, p. 400-410, december 2005 voor het eerst over de mogelijkheid dat een vrouw de verzen zou kunnen hebben geschreven. Treffend is de allerlaatste voetnoot van Dronkes betoog, waarin hij zegt: „On 25 March 2004 Dr Mostert wrote to me that he was passing my draft on to his colleague Frits van Oostrom for comment. I did not receive any comment from Professor van Oostom, but eleven days later van Oostrom announced to the Dutch press his ’revolutionaire conclusie’ that ’Hebban olla vogala’ was a woman’s love-song.”
  4. º A. Quak und J.M. van der Horst, Inleiding Oudnederlands, Leuven 2002, ISBN 90-5867-207-7
  5. º Luc de Grauwe 2004, p. 53.
  6. º Luc de Grauwe 2008, Kwakkel 2005.
  7. º Karel Verhoeven, in: De Standaard, 20 oktober 2004, Prilste ’Nederlandse’ vers is wellicht Engels
  8. º De Keyser 2007: 123
  9. º Frits van Oostrom, Hebban olla birds?, 22-2-2008, in Aanvullingen op Stemmen op Schrift.
  10. º Kenny Louwen, Zur Lesart und Hybridität der altniederlandischen Federprobe, in Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 65 (2009), pp. 61-86.
  11. º VAN DE VELDE, F., Nederlandse historische teksten, uitgeverij Acco, 2011, Leuven
rel=nofollow
rel=nofollow