Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Geschiedenis van de filosofie

Uit Wikisage
Versie door Beachcomber (overleg | bijdragen) op 10 mei 2010 om 09:01 (lay-out afbeelding)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De geschiedenis van de filosofie is de studie van filosofische ideeën en concepten doorheen de tijd. Problemen die specifiek betrekking hebben op de geschiedenis van de filosofie omvatten onder meer: "Hoe kunnen veranderingen in de filosofie historisch worden verantwoord?" "Hoe is de ontwikkeling van het denken eventueel historisch te verklaren?" "In welke mate kunnen filosofische teksten uit voorafgaande historische tijdperken vandaag nog begrepen worden?"

Alle culturen - of ze nu prehistorisch, middeleeuws of modern, Oosters, Westers, religieus of seculier zijn - hebben hun eigen unieke scholen van de filosofie, voortbouwend op eerdere stromingen of startend vanuit een nieuw beginsel. Deze theorieën zijn gegroeid uit verschillende vooronderstellingen en benaderingen, bijvoorbeeld vanuit het rationalisme (theorieën voortgekomen uit logica, het empirisme (theorieën voortgekomen uit observatie), of zelfs vanuit een geloofsbasis waarvoor dan filosofische rechtvaardiging wordt gezocht.

Een geschiedenis van de filosofie probeert dergelijke ontwikkelingen te catalogiseren en classificeren met als doel de ontwikkeling van de filosofische ideeën te begrijpen doorheen de tijd.

Westerse filosofie

Westerse filosofie heeft een lange geschiedenis, traditioneel onderverdeeld in vier grote tijdperken: de antieke, middeleeuwse, moderne en hedendaagse filosofie. De oudheid loopt tot ongeveer de val van Rome en omvat Griekse filosofen als Plato en Aristoteles. De Middeleeuwse periode loopt tot ongeveer eind 1400 en de Renaissance. De "moderne periode" omvat alle westerse filosofie vanaf de Renaissance (die er soms bij wordt gerekend) tot de 20e eeuw. Hedendaagse filosofie omvat de filosofische ontwikkelingen van de 20e eeuw tot heden.

Antieke filosofie

Zie Antieke filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Ionië, oorsprong van de vroege Griekse filosofie, in het westen van Klein-Azië.

De westerse filosofie laat men in het algemeen beginnen in de Griekse steden van westelijk Klein-Azië (Ionië) met Thales van Milete, een filosoof die actief was rond 585 v.Chr. en ons de obscure uitspraak "alles is water" naliet. Zijn bekendste studenten waren Anaximenes van Milete ("alles is lucht") en Anaximander (alles is apeiron).

Andere denkers en scholen verschenen de komende paar eeuwen in heel Griekenland. De belangrijkste ervan waren Heraclitus ("alles is vuur", "alles is chaos en van voorbijgaande aard"), Anaxagoras ("de werkelijkheid is zo geordend dat ze wel beheerst moet zijn door geest"), de pluralisten en Atomisten ("de wereld is composiet en samengesteld uit ontelbare interagerende deeltjes"), de Eleaten, Parmenides en Zeno ("alles is een en verandering is onmogelijk"), de sofisten (die beweerden dat waarheid slechts opinie is en vanwege hun onethische argumentatie bij Plato een slechte reputatie hadden). Deze hele beweging werd geleidelijk meer geconcentreerd in Athene, dat uitgegroeid was tot de dominante stadstaat van Griekenland.

Er is veel discussie over de reden waarom nu precies de Atheense cultuur filosofie zou aangemoedigd hebben. Een populaire theorie zegt dat de reden ervan ligt in het feit dat Athene een directe democratie had. Het is bekend uit Plato's geschriften dat veel sofisten in scholen gerespecteerde leden van de samenleving de kunst van het debat aanleerden, en dat ze goed werden betaald door hun studenten. Redenaars beïnvloedden de loop van de Atheense geschiedenis, en waren soms verantwoordelijk voor falende ondernemingen, zoals in het geval van de Slag bij Lade. Een andere theorie zoekt de verklaring voor de geboorte van het filosofische debat in Athene in de aanwezigheid van slavenarbeid, waardoor de de vrije mannelijke burgers meer (vrije) tijd hadden om zich met andere dingen bezig te houden. Bevrijd van het werken in de velden of andere economische activiteiten, waren zij in staat deel te nemen aan de Atheense vergaderingen en zich gedurende lange perioden te wijden aan de discussies over populaire filosofische vragen. Studenten van de sofisten trachtten van hen de vaardigheden te leren die hen in staat zouden stellen om in debat de Atheense Volksvergadering te kunnen beïnvloeden en daardoor meer respect en rijkdom te verwerven. In reactie hierop werden de onderwerpen en de argumentatiemethoden sterk ontwikkeld door de sofisten.

Alle Griekse filosofie van voor de tijd van Socrates staat bekend als de presocratische filosofie. Deze filosofie was hoofdzakelijk kosmologisch en kosmogonisch van aard. De Presocraten zochten in de eerste plaats naar een fundamentele verklaring voor de natuurverschijnselen die zij om zich heen waarnamen, zoals zons- en maansverduisteringen en de jaarlijks terugkerende overstromingen van de Nijl nadat Sirius was opgekomen. Zij deden daarbij bewust geen beroep op de traditionele Oud-Griekse godsdienst.

De sleutelfiguur in de transformatie en eenmaking van de Griekse filosofie is Socrates, die zelf ook onder verschillende sofisten studeerde. Naar verluidt zou hij na een bezoekje aan het Orakel van Delphi een groot deel van zijn leven in de straten en openbare gebouwen van Athene doorgebracht hebben om te ondervinden of het echt zo was niemand in de stad wijzer was dan hij. Door middel van levendige dialogen onderzocht hij op een kritische manier een aantal begrippen die gewoonlijk als probleemloos werden beschouwd. Socrates wees erop dat het bij concepten als schoonheid en waarheid, de deugden van vroomheid, wijsheid, matigheid, moed en rechtvaardigheid toch vaak aan een heldere definitie ontbrak. Doordat hij zich bewust was van zijn eigen onwetendheid, kon hij ook zijn eigen fouten ontdekken, alsook de fouten van degenen die beweerden kennis te bezitten. Deze kennis ontmaskerde hij in een dialoog als falsifieerbaar of gebaseerd op onduidelijke grondregels en overtuigingen. Hij schreef zelf niets, maar inspireerde vele volgelingen, waaronder veel zonen van vooraanstaande Atheense burgers (zoals Plato. Uiteindelijk zou dit leiden tot zijn proces en executie in 399 v.Chr. Hij werd ervan beschuldigd dat zijn filosofie sofisterij was die de vroomheid van de jeugd ondermijnde en de morele kern van Athene aantastte. Hij kreeg een kans om zijn lot te ontvluchten maar verkoos om in Athene te blijven en trouw aan zijn principes de gifbeker met dollekervel te ledigen.

Socrates' belangrijke leerling was Plato, die oprichter werd van de Akademeia van Athene. Hij schreef een aantal dialogen, waarin hij filosofische problemen onderzocht volgens de socratische methode. Enkele centrale ideeën van Plato's dialogen zijn:

  • de theorie van de Ideeën (of Vormen): de geest heeft een aangeboren vermogen om na te denken over concepten die uit een werkelijkheid van hogere orde stammen en die als onveranderlijk en universeel gelden, en kan zich deze kennis weer bewust maken
  • het idee van de onsterfelijke ziel die superieur is aan het lichaam en aan de goden verwant
  • het idee van het kwaad als het ontbreken van kennis
  • het idee dat ware kennis leidt tot ware deugd
  • het idee dat kunst ondergeschikt is aan ethiek
  • het idee dat de samenleving van de stadstaat moet worden beheerst door een klasse van bezitloze filosoof-koningen, die de top van een hiërarchisch model vormen waarin iedere burger naar verdiensten zijn taak krijgt.

In de latere dialogen treedt Socrates minder prominent op, maar Plato maakte voordien waarschijnlijk al gebruik van de figuur van Socrates om ook zijn eigen filosofische gedachten te laten verwoorden. Interessant is dat Plato in zijn beroemdste werk, De Staat (Politeia), de democratie bekritiseert, de tirannie veroordeelt en een drieledige maatschappelijke structuur voorstelt met werkers, wachters en filosofen. Hij verdedigt hier ook als ideaal het opgeven van individueel bezit en volledige dienstbaarheid aan deze ideale staat. Geen onschuldige zou daar ooit ter dood gebracht worden dankzij het streven van de filosoof-koningen naar absoluut geldende waarheid, hun zorg voor het algemeen welzijn en het ontbreken van zelfzuchtige motieven bij deze klasse van regeerders.

Plato's belangrijkste leerling was Aristoteles, misschien wel de eerste echte systematische filosoof. De logica van Aristoteles was de eerste vorm van logica die trachtte elk geldig syllogisme te categoriseren. Een syllogisme is een vorm van argument waarvan de geldigheid van de conclusie gegarandeerd wordt door de veronderstelling dat deze vorm van redeneren aanvaard wordt door alle goed opgeleide personen. Een cruciale aanname in de Aristoteliaanse logica is dat het moet gaan om echte objecten. Twee van Aristoteles' syllogismen zijn volgens moderne opvattingen ongeldig. Bijvoorbeeld: "Alle A zijn B. Alle A zijn C. Daarom zijn een aantal B C." Dit syllogisme faalt immers als verzameling A leeg is en B toch echte elementen bevat. In de syllogistische logica van Aristoteles zou dit echter wel gezegd kunnen worden, want zijn logica mag alleen worden gebruikt voor dingen die echt bestaan (geen "lege klassen" dus.)

Een student in de de Aristotelische logica moest voorafgaand een vrij groot aantal syllogismen uit het hoofd leren. Diagrammen hielpen bij het memoriseren ervan, alsook het leren van een sleutelzin waarbij de eerste letter van elk woord naar de naam van een syllogisme verwees. Elk syllogisme had dus een naam, bijvoorbeeld: "Modus ponens" had de vorm van "Als A waar is, dan is B waar. A is waar, dus is ook B waar." De meeste studenten memoriseerden zijn 19 syllogismen over twee onderwerpen wat hen in de gelegenheid stelde om subject en object op een geldige manier met elkaar te verbinden. Een paar begaafde studenten ontwikkelden systemen met drie onderwerpen, of beschreven een manier om de regels met drie onderwerpen uit te werken.

Aristoteles verwierp echter de Ideeënleer van Plato en daarmee ook de op deze leer gebaseerde verklaringen voor filosofische vraagstukken. In plaats daarvan probeerde hij door middel van empirisch onderzoek naar alternatieve verklaringen te zoeken. Hij analyseerde daarbij onder meer de taal in een poging de structuur van de werkelijkheid te doorgronden, en legde zo de eerste fundamenten voor moderne wetenschappen als de biologie, de scheikunde, de natuurkunde en de politicologie.

Middeleeuwse wijsbegeerte

Zie Middeleeuwse filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Middeleeuwse filosofie was sterk betrokken op de aard van God en de toepassing van Aristoteles' logica en denken inclusief allerlei aanvullingen hierop op elk gebied van het leven, iets dat beter bekend staat als de scholastiek. Vanaf ca. 1200 - de tijd waarin in West-Europa de eerste universiteiten ontstonden - werd de filosofie als discipline onderwezen, maar al eerder waren er belangrijke typisch midddeleeuwse filosofen zoals Pierre Abélard.

De meest gezaghebbende tekst waar de scholastiek zich op baseerde was de Openbaring uit de Bijbel. Een steeds terugkerend streven in deze tijd was om, zo mogelijk door logica alleen, het bestaan van God te bewijzen. De bedoeling van deze oefening was volgens mediëvisten als Étienne Gilson niet zozeer om het geloof in God te rechtvaardigen, aangezien dit naar het oordeel van het middeleeuwse christendom al vanzelfsprekend was, maar om de klassieke filosofie met haar niet-Bijbelse, heidense oorsprong binnen een christelijke context te integreren en te laten aanvaarden en aldus te verrijken.

Een van de eerste pogingen daartoe was het kosmologisch argument, traditioneel toegeschreven aan Thomas van Aquino. Het argument stelt grosso modo dat alles wat bestaat een oorzaak heeft. Maar omdat er geen oneindige keten van oorzaken terug in het verleden kon zijn, moest er een niet-veroorzaakte 'Eerste Oorzaak' geweest zijn. Dit is God. Thomas van Aquino paste dit argument ook toe om de goedheid van God te bewijzen. Alles heeft een zekere goedheid, en de oorzaak van elk ding is beter dan het ding dat veroorzaakt is. Daarom is de eerste oorzaak het best mogelijke ding. Vergelijkbare argumenten werden gebruikt om Gods kracht en uniciteit te bewijzen.

Een ander belangrijk argument voor het bewijs van het bestaan van God is het ontologisch argument, aangevoerd door Anselmus van Canterbury. In feite zegt hij dat God alle mogelijke goede eigenschappen heeft. Bestaan is goed, en dus heeft God het, en daarom bestaat Hij. Dit argument is vanaf René Descartes door filosofen in verschillende vormen gebruikt.

Tegenstanders van Gilson zien in de christelijke context waarin de middeleeuwse filosofie is ingebed juist een teloorgang van de klassieke filosofie, aangezien verstandelijk denken in feite geheel ondergeschikt werd gemaakt aan theologie.

Het beeld dat Gilson van de Middeleeuwse filosofie geeft schiet op sommige punten duidelijk tekort. In de Middeleeuwen zelf werd de term "christelijke filosofie" ten eerste vrijwel nooit gebruikt, behalve met betrekking tot spirituele handelingen die in kloosters werden verricht. Verder had de filosofie van die tijd in werkelijkheid toch betrekking op meer dan alleen godsdienst; ook de logica, taalfilosofie en bepaalde onderwerpen uit de metafysica en ethiek kwamen aan bod.

Behalve Thomas van Aquino, zijn andere belangrijke figuren uit de middeleeuwse filosofie Duns Scotus en Petrus Abaelardus.

Renaissancefilosofie/Moderne filosofie

Zie Renaissancefilosofie en Moderne filosofie voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Zoals met vele periodiseringen zijn er in de praktijk meerdere afbakeningen voor de "moderne wijsbegeerte". Volgens één opvatting dateert de 'moderne filosofie' uit de Verlichting, het 'Tijdperk van de rede'. In deze periode werd systematische filosofie gemeengoed werd, (waarbij Desiderius Erasmus en Niccolò Machiavelli afvielen als" moderne filosofen ". Een andere mogelijkheid is om aansluiting te zoeken bij de manier waarop de gehele moderne periode is gedateerd, vanaf de Renaissance. Soms laat men dan weer "Moderne filosofie" eindigen in 1800, met de opkomst van hegelianisme en het idealisme. Een historicus van de filosofie kiest er soms ook voor om in zijn overzicht gewoon secties van de filosofie volgens eeuwen te bespreken, wat in dit artikel ook voor een deel wordt gedaan. Op die manier worden lange discussies over perioden vermeden.

Erasmus, Francis Bacon, Niccolò Machiavelli en Galileo Galilei kunnen in een overzicht voorgesteld worden als vertegenwoordigers van de opkomst van het empirisme en het humanisme, disciplines die in de plaats kwamen van de scholastieke traditie van de Middeleeuwen. De eerste Renaissancefilosofen zetten zich af tegen het particularisme dat de gevestigde opvatting kenmerkte en en streefden naar een ruimer perspectief van het Christendom. De 17de-eeuwse filosofie wordt gedomineerd door de noodzaak om filosofie te organiseren op rationele, sceptische, logische en axiomatische gronden, zoals in het werk van René Descartes, Blaise Pascal en Thomas Hobbes. Dit type van de filosofie poogt om religieuze opvattingen te integreren binnen een filosofisch denkkader. Op die manier wilde men het ongeloof van het atheïsme en andere overtuigingen bestrijden door het idee van de stoffelijke werkelijkheid te aanvaarden, en het dualisme tussen geest en materie te verdedigen. Als reactie hiertegen, en als uitbreiding hiervan, kan men het monisme van George Berkeley(idealisme) zien, en de(dubbele aspect-theorie van Benedictus de Spinoza. Het was tijdens deze periode dat het empirisme als alternatief voor scepticisme werd ontwikkeld door John Locke, George Berkeley en anderen. Hierbij moet worden vermeld dat John Locke, Thomas Hobbes en Edmund Burke gedurende deze tijd ook hun eigen bekende politieke filosofieën ontwikkelden.

Een behandeling van de 18e-eeuwse filosofie heeft dan in het algemeen weer betrekking op de vroege periode, het eerste deel van de "Verlichting" en richt zich hoofdzakelijk op de opkomst van het systematische empirisme, volgend na Isaac Newtons 'natuurlijke filosofie'. Aldus maken Diderot, Voltaire, Rousseau, Montesquieu, Kant en de politieke filosofieën belichaamd door en beïnvloed door de Amerikaanse Revolutie en de Amerikaanse Verlichting deel uit van de Verlichting. Andere prominente filosofen van deze periode waren David Hume en Adam Smith, die samen met Francis Hutcheson ook de voornaamste filosofen van de Schotse Verlichting[1] waren, en Thomas Paine en Thomas Jefferson, de filosofen van de Amerikaanse Verlichting

In de 19de eeuw was het werk van Hegel toonaangevend. Zijn 'Logica en fenomenologie van de geest' leverde een 'dialectisch' kader om kennis te ordenen. In de 19e eeuw werd ook Schopenhauers ontkenning van de wil een begrip. Net als in de 18e eeuw al het geval was, zouden het echter vooral de ontwikkelingen in de wetenschap zijn die de beweringen van de filosofische traditie zouden uitdagen. Zo was het werk van Charles Darwin gebaseerd op het idee van organische zelfregulering dat filosofen als Adam Smith voorstonden, maar in wezen betwistte het de gevestigde filosofische opvattingen.

Eveneens in de 19e eeuw voerde de Deense filosoof Søren Kierkegaard de filosofie in een nieuwe richting door zich minder te richten op abstracte begrippen en meer op wat het betekent om een bestaand (existerend) persoon te zijn. Zijn werk lag aan de basis voor heel wat 20e eeuwse filosofische stromingen, met inbegrip van het existentialisme.

Hedendaagse wijsbegeerte

Zie Hedendaagse filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De 20e eeuwse filosofie richt zich op de ingrijpende veranderingen, veroorzaakt door een reeks van conflicten in het filosofisch discours over de basis van kennis, en op nieuwe sociale, economische, wetenschappelijke en logische problemen. De filosofie van de 20e eeuw werd gekenmerkt door een reeks pogingen tot hervorming van oudere kennissystemen en de vraag wat er dan wel van de oude systemen behouden diende te blijven. Sleutelfiguren hierin waren Ludwig Wittgenstein, Martin Heidegger, Bertrand Russell, Jean-Paul Sartre en Edmund Husserl. Epistemologie, de theorie van de kennis, werd een centraal aandachtspunt, gezien vanuit het werk van Heidegger, Russell, Karl Popper en Claude Levi-Strauss. Fenomenologisch georiënteerde metafysica kenmerkte het existentialisme van Sartre, Maurice Merleau-Ponty en Albert Camus, en later het poststructuralisme van Gilles Deleuze, Jean-François Lyotard, Michel Foucault en Jacques Derrida. Pragmatist Richard Rorty wees erop dat deze en andere scholen van de 20ste-eeuwse filosofie (waaronder ook zijn eigen school) op een anti-metafysische manier oppositie voerden tegen het klassieke dualisme. [2] Het psychoanalytische werk van Sigmund Freud, Jacques Lacan, Julia Kristeva en anderen heeft ook een rol gespeeld in de hedendaagse continentale wijsbegeerte.

Een opmerkelijk fenomeen van de tweede helft van de 20e eeuw was de opkomst van populaire filosofen die systemen aanboden om beter om te gaan met wereldse problemen. Zij werden echter geïsoleerd door de academische filosofie. Onder hen bevond zich Ayn Rand, die op een radicale manier de traditionele filosofie en psychologie bekritiseerde en liever vertrouwde op onorthodoxe methoden. Aan de andere kant waren er dan weer filosofen die probeerden om de oude tradities van de filosofie opnieuw te bekijken en te herwaarderen. Binnen deze traditie bevonden zich bijvoorbeeld Hans-Georg Gadamer en Alasdair MacIntyre die beide, zij het op verschillende manieren, de traditie van het aristotelisme wilden laten herleven.

Van de 21ste eeuwse filosofie kan men zich zo kort na het millennium nog geen scherp beeld vormen. Wat al wel (na een decennium) kan worden gesteld is dat gedurende deze korte periode de prominente 20e-eeuwse filosofen die nog in leven zijn hun stempel blijven drukken op de wijsbegeerte. Het zijn mensen als Noam Chomsky, Saul Kripke en Jürgen Habermas, wier werk als professoren en mediafiguren hen in staat hebben gesteld om op het gebied van filosofie een vooraanstaande rol te blijven vervullen. De 21ste eeuwse filosofie blijft veel thema's van het filosofische debat uit de vorige eeuw aanvoeren, waarbij deelnemers van zowel de 'continentale' als de analytische traditie in de discussie betrokken zijn. Een verscheidenheid aan nieuwe onderwerpen is echter aan de oppervlakte gekomen. Opvallend is het nieuwe levendige debat over ethiek in de moderne filosofische discussie. Zo staan bijvoorbeeld de invloed en de gevolgen van de nieuwe media, met name de manier van informatie-uitwisseling via internet, in de filosofische belangstelling. In het algemeen is er een opvallende stijging in de interesse die de filosofie toont voor technologie en wetenschap.

Oosterse filosofie

Zie Oosterse filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het Westen verwijst de term oosterse filosofie in grote lijnen naar de verschillende filosofieën van 'het Oosten', met name uit Azië, waaronder China, India, Japan en Perzië. Men moet er wel rekening mee houden dat deze term voorbijgaat aan het feit dat deze landen geen deel uitmaken van een enkele cultuur.

Oude oosterse filosofie ontwikkelde zich voornamelijk in India en China. Hindoe-filosofie begint met de Upanishads, die gedateerd kunnen worden rond het midden van het eerste millennium v.Chr. De oudste, zoals de Brhadaranyaka en Chandogya Upanishads, zijn gedateerd op ongeveer de achtste eeuw v.Chr. Het filosofische bouwwerk van de Indiase religies, te weten het hindoeïsme, het jaïnisme en het boeddhisme is gebouwd op het fundament gelegd door deze Upanishads. Hindoe-filosofie wordt later gevolgd door de boeddhistische filosofieën en de Jain-filosofie. Confucianisme kan worden beschouwd als de oudste filosofische school van China. Confucianisme in China ontwikkelde zich rond dezelfde tijd als het boeddhisme en het in India ontwikkelde jaïnisme. Een andere school van filosofie, het taoïsme, ontstond in China omstreeks 200 v.Chr.

Babylonische filosofie

Zie Babylonische filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De oorsprong van de Babylonische filosofie kan worden teruggevoerd op oude Mesopotamische wijsheid en levensbeschouwingen, die zich vooral met ethiek ophielden. Deze zijn terug te vinden in de Mesopotamische religie en in een verscheidenheid aan Babylonische literatuur in de vorm van dialectiek, dialogen, epische poëzie, folklore, liederen, teksten, proza en spreekwoorden. Deze verschillende vormen van literatuur werden voor het eerst geclassificeerd door de Babyloniërs, en zij hadden ontwikkelde vormen van redenering van zowel rationele als empirische aard.

Indiase filosofie

Zie Indiase filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Indiase filosofie omvat zowel orthodoxe (Astika) systemen als Nyaya, Vaiśeṣika, Samkhya, Yoga, pûrva-mîmâmsâ, en Vedanta scholen van de filosofie, als onorthodoxe (nāstika) systemen zoals het boeddhisme en het jaïnisme.

Perzische filosofie

Zie Filosofie in Iran. het zoroastrisme

Chinese filosofie

Zie Chinese filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De mens en de samenleving staan centraal in de Chinese filosofie, die dus wezenlijk humanistisch te noemen is. Door de eeuwen heen hebben Chinese filosofen zich gebogen over ethische en politieke kwesties die metafysische speculaties vrijwel overschaduwden. De drie invloedrijkste filosofische tradities in China zijn het confucianisme, het boeddhisme en het taoïsme.

Boeddhistische filosofie

Zie Boeddhisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Japanse filosofie

Zie Japanse filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Japanse filosofie is historisch gezien een fusie van Japanse (Shinto, Zen, Boeddhisme) en vreemde elementen, zoals die uit de westerse filosofische traditie.

Vóór het Meiji-regime (vanaf 1868), ontstond een van de twee belangrijkste Japanse filosofiescholen uit het boeddhisme en was religieus en enigszins metafysisch van aard, de tweede school ontstond uit het confucianisme en het was in wezen een systeem van moraalfilosofie.

Abrahamistische filosofie

Zie Abrahamisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

    Zie ook: Abrahamitische religie

Abrahamistische filosofie omvat een reeks filosofische scholen die zijn voortgekomen uit de studie en commentaar van de gemeenschappelijke oude Semitische traditie, door haar aanhangers teruggevoerd op aartsvader Abraham wiens leven wordt verteld in de Hebreeuwse Bijbel / het Oude Testament, als profeet in de Koran, en die ook profeet genoemd wordt in Genesis 20:7).

De standaardteksten voor al deze latere tradities komen uit de Hebreeuwse Bijbel - ruwweg de eerste vijf boeken van het Oude Testament te beginnen met het boek Genesis tot en met Deuteronomium. Hier dient echter opgemerkt dat elk van deze boeken wezenlijk verschillende teksten toegevoegde aan de canons, en daardoor lopen de respectieve filosofische ontwikkelingen sterk uiteen.

Joodse filosofie

Zie Joodse filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Christelijke filosofie

Zie Christelijke filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Christelijke filosofie is ontstaan tijdens de middeleeuwen, toen middeleeuwse theologen trachtten aan te tonen dat de Griekse filosofie en het christelijk geloof eigenlijk twee compatibele methoden waren om goddelijke waarheid te achterhalen. Aan de basis van deze filosofie lagen Aristoteles' metafysische speculaties uit de 4e eeuw v.Chr. Hij begon een traditie die later bekend kwam te staan als natuurlijke theologie - de poging om op rationele gronden en op basis van kenmerken van de natuurlijke wereld het bestaan van God te bewijzen.

Islamitische filosofie

Zie Arabische filosofie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Arabische (Islamitische) filosofie zoals Henry Corbin beschrijft is een filosofie waarvan de ontwikkeling en de modaliteiten wezenlijk verband houden met de religieuze en geestelijke realiteit van de islam. [3] Het vertegenwoordigt een stijl van filosofie die werkt binnen het kader van de islamitische cultuur. Dit impliceert niet dat het noodzakelijkerwijs draait om religieuze kwesties, of zelfs niet dat het uitsluitend wordt geproduceerd door moslims.[4]

Religieuze wortels

Theoretische vragen werden gesteld vanaf het begin van de islam, vragen die in zekere mate beantwoord konden worden door verwijzing naar islamitische teksten zoals de Koran, de praktijken van de gemeenschap en de traditionele uitspraken van de profeet Mohammed en zijn metgezel. [4] In feite startte rationele argumentatie over de islamitische doctrines met de Koran zelf, en zo werden ook uitingen van Mohammed en vooral de preken van Ali bestudeerd. Dit ondanks het feit dat hun stijl en benadering verschillend waren van die van de islamitische theologen. [5]

Hoewel er niets concreet kan worden gezegd over het begin van de theologie onder moslims, is het wel zeker dat de discussie van enkele van de tegenwoordig voor moslims nog relevante problemen zoals de kwestie van de predestinatie, de vrije wil en de goddelijke rechtvaardigheid reeds in de tweede eeuw van de islam (de (8e eeuw)) werden aangevat. Misschien was het eerste formele centrum van deze besprekingen de kring rond Hasan al-Basri (gestorven ca.728-29). [5] Verschillende andere theologische scholen zijn ontstaan in de periode van de 8e tot de 10e eeuw. De Mu'tazili- theologie ontstond in de 8e eeuw in Basra (Irak) door Wasil ibn Ata (gestorven in 748.) [6]

Overdracht van de Griekse filosofie

De vroege veroveringen van de moslims brachten hen in contact met de westelijke centra van beschaving die sterk beïnvloed waren door het christendom en de Griekse cultuur. Veel heersers wilden de Griekse kennis begrijpen en gebruiken, zowel de theoretische als de praktische vormen ervan. Een groots opgezet vertaalproject ging van start, met officiële steun voor de assimilatie van de Griekse cultuur. Dit had een sterke invloed op alle gebieden van de islamitische filosofie. Neoplatonisme werd de heersende denkrichting, en het curriculum van de Griekse filosofie werd nauwkeurig gevolgd. Op die manier zorgden de islamitische vertalers voor het bewaren van de teksten van de Griekse filosofen.

Perioden

Henry Corbin heeft de geschiedenis van de Islamitische filosofie verdeeld in drie perioden. [7]

Vroege islamitische filosofie

De eerste periode van de islamitische filosofie valt samen met de islamitische Gouden Eeuw. Gedurende deze tijd is het zuivere filosofische denken identiek aan het aristotelisme, waarbij bronnen aan het Neoplatonisme worden ontleend. Het is echter ook beïnvloed door het islamitische denken en de islamitische cultuur. De 20e eeuwse Duitse geleerde van Iraanse oorsprong Abdoldjavad Falaturi heeft in zijn onderzoek aangetoond hoe uiteenlopend Hellenistische filosofie zich ontwikkelde binnen het kader van de islamitische cultuur. Aan de andere kant heeft Corbin laten zien hoe het mystieke aspect van de islam, in het bijzonder Shia ook de filosofie beïnvloedde. De periode van de vroege islamitische filosofie begint met Al-Kindi en eindigt met Averroes (gestorven in 1198). [7] Aan de andere kant vonden er ook cruciale theologische debatten plaats tussen islamitische theologen. Deze discussie droeg ook bij tot de opkomst van rationele discussies over religie, in het bijzonder over de de islam.

Avicenna is een van de meest prominente figuren uit deze periode. Hij is een denker die probeerde de koers van de islamitische filosofie in nieuwe richtingen te kanaliseren. Avicenna's metafysisch systeem steunt weliswaar op de conceptuele bouwstenen uit vooral het aristotelisme en het neoplatonisme, maar de uiteindelijke structuur is anders dan de som der delen. In de Islamitische Gouden Eeuw werd de leer van Avicenna als gevolg van diens geslaagde verzoening tussen aristotelisme en Neoplatonisme samen met de islamitische theologie uiteindelijk de grootste school van de vroege 12e eeuwse islamitische filosofie. Avicenna was uitgegroeid tot een centrale autoriteit van de filosofie van die tijd. [8] Hoewel deze school sterk werd bekritiseerd door islamitische theologen zoals Al-Ghazali, filosofen als Averroës, en soefi's, verspreidden Avicenna's geschriften zich als vuur en zij bleven tot op heden de basis van het filosofisch onderwijs vormen in de islamitische wereld. Vooral in de oostelijke islamitische landen bewoog de filosofie na Averroes zich in de richtingen door Avicenna aangegeven d.w..z. naar het onderzoek van zowel theoretische als praktische wetenschappen.

Mystieke filosofie

Na de dood van Averroës raakte de Islamitische filosofie in de peripatetische stijl uit de mode in het Arabische deel van de islamitische wereld. Dit bleef zo tot in de negentiende eeuw. Mystieke filosofie daarentegen bleef bloeien, hoewel er geen denkers de creativiteit van Ibn Arabi en Ibn Sab'in evenaarden. In het Perzisch sprekende deel bleef de islamitische filosofie een curriculum gericht op verlichting volgen, dat werd geïntroduceerd door Soehrawardi. [4][7]

Transcendente Theosofie

De derde periode, volgens Corbin, begint in de zestiende eeuw na het ontstaan van de Safawiden-dynastie in Perzië.[7] De meest prominente figuur van deze periode is Mulla Sadra die transcendente theosofie invoerde als een kritische filosofie die de Peripatetische, verlichtings- [9] en gnostische filosofie samenbracht, samen met de theologie van Ash'ari. De bron daarvan lag in de islamitische openbaring en de mystieke ervaring van de werkelijkheid in het bestaan.[10] [11] Deze filosofie wordt de dominante vorm van filosofie in Iran vanaf de 19de eeuw. Shah Wali Allah breidde de Soehrawardi school van denken uit over het Indiase subcontinent.[4]

Moderne tijd

Nieuwe trends verschenen tijdens de 19e en 20e eeuw als gevolg van de uitdaging die de westerse filosofie en moderniteit stelde aan de traditionele islamitische filosofie. Aan de ene kant waren een aantal geleerden zoals Al-Afghani en Mohammed Abduh op zoek naar rationele principes die zouden leiden naar een vorm van denken die zowel duidelijk islamitisch was als passend was voor het leven in de moderne verwetenschappelijkte samenlevingen. Dit debat duurt voort tot op heden. Mohammed Iqbal is een van de vooraanstaande figuren van deze groep die een nogal eclectische mengeling van Islamitische en Europese filosofie voorstaat. Aan de andere kant keren een aantal denkers zich af van het fenomeen van de moderniteit door de ontwikkeling van een islamitisch fundamentalisme. Dit wakkerde de eerdere vijandigheid aan tegenover filosofie door te pleiten voor een terugkeer naar de oorspronkelijke beginselen van de islam en het afwijzen van de moderniteit van westerse imperialistische indringers. [4] In Iran is de invloed van de mystieke filosofen opvallend. Vooral Mulla Sadra is gevierd en filosofen die loyaler zijn aan de traditionele islamitische filosofie hebben geprobeerd om deze school in leven te houden en als instrument te gebruiken in de omgang met het modernisme. Allameh Tabatabaei is de meest prominente figuur van deze groep. [12] Tegenwoordig probeert Seyyed Hossein Nasr de traditionele islamitische filosofie in te voeren en hij behandelt ook het islamitische antwoord op de uitdagingen van de moderne wereld. [13] Ten slotte zijn er vele denkers die zich hebben aangepast en niet-islamitische filosofische ideeën als onderdeel van het normale filosofische proces aanwenden, zoals het onderzoek van het existentialisme en het hegelianisme. Moderne islamitische filosofie levert dus een zeer divers beeld op en toont een breed scala van technieken en benaderingen van filosofie.[14]

Joods-islamitische filosofie

Joodse en islamitische filosofie beïnvloedden elkaar wederzijds, vooral in de periode van 800 tot 1400. Een van de belangrijkste vroege joodse filosofen beïnvloed door islamitische filosofie is Saadia Gaon (892-942). Zijn belangrijkste werk is Emunoth ve-Deoth (Boek van overtuigingen en meningen).

Afrikaanse filosofie

Afrikaanse filosofie is op verschillende manieren gebruikt door verschillende filosofen. Hoewel de Afrikaanse filosofen zich op veel verschillende gebieden bewogen, zoals de metafysica, epistemologie, moraalfilosofie en de politieke filosofie, wordt een groot deel van de literatuur in beslag genomen door een debat over de aard van de Afrikaanse filosofie zelf.

Externe links

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Corbin, Henry, History of Islamic Philosophy, Translated by Liadain Sherrard, Philip Sherrard. London; Kegan Paul International in association with Islamic Publications for The Institute of Ismaili Studies, 1993 (original French 1964)
  • Nasr, Seyyed Hossein, Mehdi Aminrazavi, The Islamic Intellectual Tradition in Persia. Routledge, 1996
  • Leaman, Oliver, Parviz Morewedge, Concise Routledge Encyclopedia of Philosophy, editor: Edward Craig. Routledge, 2000
  • Boukema, H.P. & Thijssen, J.M.H., Geschiedenis van het denken van de antieke oudheid tot heden, Nijmegen, 2003.


  1. º De Schotse Verlichting was een periode in de 18e eeuw in Schotland die werd gekenmerkt door een opvallende bloei van intellectuele en wetenschappelijke prestaties. Omstreeks 1750 behoorden de Schotten tot de meest geletterde burgers van Europa.
  2. º Rorty, Richard. Filosofie en sociale hoop. Penguin.1999: 47-48.
  3. º Corbin (1.993) p.xiv
  4. 4,0 4,1 4,2 4,3 4,4 LEAMAN, OLIVER (1998).Islamitische filosofie.In Craig E. (Ed.), Routledge Encyclopedia of Philosophy. London: Routledge. Ontvangen van de 30e december 2007
  5. 5,0 5,1 An Introduction to-Kalam 'Ilm al door Morteza Motahhari
  6. º Martin et al.., 1997
  7. 7,0 7,1 7,2 7,3 Corbin (1993), pp. XVI en XVII
  8. º Nuhayyan AG Fancy (2006), p. 80-81, "Pulmonale Transit en de lichamelijke opstanding: De interactie van geneeskunde, filosofie en religie in het werk van Ibn al-Nafis (overleden 1288)", elektronische proefschriften van de Universiteit van Notre Dame
  9. º 'Verlichting' is in verschillende godsdiensten de opperste geestelijke staat die men kan bereiken.
  10. º Mulla Sadra (Sadr al-Din Muhammad al-Shirazi) (1571/2-1640)
  11. º Leaman (2007), pp.146 en 147
  12. º Zie ook:
    • Leaman (2000), p.410
    • Nasr (1996), pp.324 en 325
  13. º Fakhri (2004), p.322
  14. º Leaman (2000), p.410
rel=nofollow
rel=nofollow