Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Karel van der Heijden: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Karel_van_der_Heijden&diff=cur&oldid=46463599 5 apr 2016 Menke)
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Karel_van_der_Heijden&oldid=46536390 17 apr 2016)
Regel 3: Regel 3:
| afbeelding = Heijden, K. van der . Bron Eigen Haard 1900..jpg
| afbeelding = Heijden, K. van der . Bron Eigen Haard 1900..jpg
| onderschrift = Generaal van der Heijden
| onderschrift = Generaal van der Heijden
| bijnaam = Kareltje éénoog of Generaal éénoog
| bijnaam = Kareltje Eenoog of Generaal Eenoog
| geboorteplaats = [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]]
| geboorteplaats = [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]]
| geboortedatum = 12 januari 1826
| geboortedatum = 12 januari 1826
Regel 19: Regel 19:
| portaal = KNIL
| portaal = KNIL
}}
}}
'''Karel van der Heijden''' ([[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]], [[12 januari]] [[1826]] - [[Arnhem]], [[26 januari]] [[1900]]) was een [[Nederland]]s [[generaal]], onder meer militair en civiel [[gouverneur]] van [[Atjeh]].


==Loopbaan==
'''Karel van der Heijden''' ([[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]], [[12 januari]] [[1826]] - [[Bronbeek]], [[26 januari]] [[1900]]) was een Nederlandse generaal.<ref>Volgens [[Egbert Broer Kielstra|Kielstra]] zou hij een [[buitenechtelijk kind]] zijn van [[Hubert Joseph Jean Lambert de Stuers]] en een, onbekend gebleven, [[Boeginezen|Boeginese]] vrouw en als kind zijn aangenomen door Jean van der Heyden en Wilhelmina Siebing (bron: Kielstra, E.B. (1911) [http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu01_01/molh003nieu01_01_1758.php Heyden, Karel van der] in ''Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1'').</ref>
Van der Heijden was de [[Buitenechtelijk kind|buitenechtelijke]] zoon van generaal [[Hubert Joseph Jean Lambert de Stuers|de Stuers]] en een onbekende inlandse (Boeginese) vrouw; hij werd te Batavia geboren maar groeide, als kind aangenomen door Jean van der Heijden en Wilhelmina Siebing, op in Nederland. Op zestienjarige leeftijd vertrok hij vanaf [[Den Helder|Nieuwediep]], als [[vrijwilliger]], aan boord van de ''East India Packet'' en zette in de [[Militaire rang|rang]] van [[korporaal]] voet aan de wal in [[Nederlands-Indië]].


===Expedities naar Bali, Borneo en Atjeh===
== Vroege jaren ==
[[Bestand:12. De benting aan de Mantallat opgenomen.jpg|thumb|left|300px|Benting aan de Mantallat, tijdens de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo]]
De jonge Van der Heijden werd in Nederland op een [[Arnhem]]se kostschool opgevoed waar hij in 1841 dienst nam in het [[Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger]] (KNIL). In 1848 maakte hij als [[sergeant]] de tweede expeditie tegen [[Bali (eiland)|Bali]] mee, en in 1849 de derde expeditie tegen Bali. Op 11 december van dat jaar werd hij benoemd tot [[Ridder (titel)|ridder]] in de [[Militaire Willems-Orde]]. In 1850 legde hij met goed gevolg zijn officiersexamen af en nam nog in hetzelfde jaar als [[luitenant]] deel aan de gevechten in [[Palembang]]. In 1859 werd hij controleur in de Zuidoostelijke Afdeling van [[Borneo]] en maakte daar als kapitein der infanterie de [[guerrilla]]oorlog mee van [[Bandjirmasin]] tegen de Nederlandse bezetting. In 1863 werd Van der Heijden bevorderd tot officier in de Militaire Willems-Orde.
Van der Heijden werd vervolgens ingedeeld bij het [[3e Bataljon Infanterie (KNIL)|derde bataljon]] [[infanterie]] en op 1 augustus 1842 benoemd tot [[sergeant]], op 16 oktober 1848 tot [[sergeant|majoor]] en nam als zodanig deel aan de [[Tweede expeditie naar Bali|tweede]] en [[Derde expeditie naar Bali|derde]] expeditie naar [[Bali (eiland)|Bali]]. Zijn gedrag gedurende deze [[veldtocht]]en was zodanig dat hij bij [[Koninklijk Besluit]] van 11 december 1849 benoemd werd tot [[Ridderorde (onderscheiding)|ridder]] in de [[Militaire Willems-Orde]] vierde klasse. Van der Heijden deed vervolgens zijn [[officier]]sexamen en werd bij [[Gouvernement (bestuur)|gouvernementsbesluit]] van 26 maart 1850 benoemd tot [[tweede luitenant]] bij het vierde bataljon infanterie te Batavia; gedurende de jaren 1851 en 1852 nam hij deel aan de krijgsverrichtingen in [[Expedities naar de Palembangse Bovenlanden|Palembang]]. Hij werd op 28 mei 1854 tot [[eerste luitenant]] benoemd, op de verjaardag van de [[Willem III der Nederlanden|Koning]] (19 februari) tot [[Kapitein (rang)|kapitein]] bevorderd en op [[Borneo]] geplaatst, waar hij belast werd met de [[Functie (positie)|functie]] van waarnemend controleur van Barabei-ie (Zuider- en Oosterafdeling van Borneo), op een moment dat de gemoederen in dat deel van de Nederlandse bezittingen steeds meer in gisting raakten en spoedig daarna een [[Oorlog in Bandjermasin|hevige opstand]] uitbrak. Vanaf 1860 tot aan het jaar 1865 nam Van der Heijden aan de belangrijkste krijgsverrichtingen deel, gedurende welke tijd hij tevens belast was met het [[Resident (bestuurder)|civiel bestuur]] in de afdeling Allei en Amandit. Hij werd voor al zijn verrichtingen gedurende deze tijd ('' als hebbende zich onderscheiden bij de Zuider-en Oosterafdeling van Borneo gedurende de jaren 1860-1861'') benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde derde klasse. Op 26 oktober 1868 werd hij bevorderd tot [[majoor]] en belast met het bevel over het [[garnizoen]]sbataljon te [[Banka (Banka-Billiton)|Banka]]. Na tot [[luitenant-kolonel]] te zijn bevorderd werd Van der Heijden ingedeeld bij de [[Tweede Atjehexpeditie|tweede expeditie tegen Atjeh]] en verkreeg hij het commando over de tweede [[brigade]]. Als beloning voor zijn dappere gedrag werd hij, inmiddels belast met de functie van plaatselijk commandant te [[Semarang (stad)|Semarang]], begiftigd met het ridderkruis in de [[Orde van de Nederlandse Leeuw|Nederlandse Leeuw]].


===Militair gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden===
In 1865 vertrok hij met verlof naar Europa en in juli en augustus 1866 maakte hij als gast van de Franse regering de jaarlijkse legermanoeuvres rond [[Châlons-sur-Marne]] bij. Zoals veel Nederlands-Indische officieren had Van der Heijden literaire aspiraties, hij publiceerde een boek over het Franse leger en zijn tactieken.
[[Bestand:Karel van der Heijden.jpg|thumb|left|200px|Van der Heijden in de rang van [[luitenant-kolonel]]]]


Van der Heijden werd op 15 maart 1877 benoemd tot [[kolonel]], ter beschikking gesteld van de militaire en civiele [[August Diemont|bevelhebber]] te Atjeh en vanaf 2 juni 1877 zelf belast met de functie van militair- en civiel [[opperbevelhebber|bevelhebber]]. Hij toonde hier - ondanks de [[Atjeh-oorlog: de periode 1876-1877|toestand]] waarin Atjeh zich bevond, ondanks de matige medewerking van de [[regering]], te midden van de meest inspannende lichamelijke en geestelijke arbeid, in een [[Tropisch klimaat|moordend klimaat]] - geestkracht en beleid. De tocht naar Samalangan in 1877 - waarbij Van der Heijden getroffen werd door een matte kogel tegen het voorhoofd, kort daarop door een schot door het linkeroog - was een voorspel voor zijn krachtige optreden tegen de Atjehnezen. Ondanks genoemde verwondingen volvoerde hij de opdracht te [[Batoe Iliq|Samalangan]] op dusdanige wijze dat hij daarvoor beloond werd met het commandeurschap in de Militaire Willems-Orde. In juni 1878 volgde de inval van [[Habib Abdoe'r Rahman Alzahier|Habib Abdul Rachman]] (in het gebied van de IV [[Moekim]]s, gedurende de afwezigheid van Van der Heijden), die de Nederlandse [[Vesting (verdedigingswerk)|vestiging]] in rep en roer bracht en die een wrange en late vrucht was van het afwachtende stelsel van [[generaal]] [[Jan van Swieten|van Swieten]]. Van der Heijden stelde, eenmaal benoemd tot gouverneur van Atjeh en opperbevelhebber der troepen, de regering voor met dit stelsel te breken. Uitgaande van de stelling dat de meest humane [[oorlog]]svoering daaruit bestond, dat onafgebroken, met de meeste voortvarendheid, met aanwending van alle krachten gehandeld werd, dat stilzitten en afwachten uit den boze was, ging hij met kracht op het doel, de onderwerping van Atjeh, af en kreeg de noordhoek van Sumatra onder de voet. Zijn voorbeelden [[Antoine Theodore Raaff|Raaff]], [[Andreas Victor Michiels|Michiels]], [[Cornelis Albert de Brauw (1809-1862)|De Brauw]], [[Gustave Marie Verspyck (1822-1909)|Verspyck]], [[Désiré Lambert de Brabant|De Brabant]] en vele anderen stonden hem hierin voor de geest.
== Atjeh ==
In 1867 werd hij benoemd tot [[majoor]] en gewestelijk militair commandant van [[Banka]]. In 1872 werd hij [[luitenant-kolonel]] en in deze rang nam hij in 1874 deel aan de campagne om de [[Atjeh]]se [[kraton]] te veroveren. Generaal [[Köhler]] was dat in 1873 niet gelukt. Na een periode als militair commandant in [[Semarang (regentschap)|Semarang]] en [[Padang]] keerde hij als [[kolonel]] terug naar het nog steeds onrustige Atjeh.
Op 23 januari 1874 werd kolonel Van der Heijden tijdens de tweede expeditie naar Atjeh vrij ernstig gewond. Hij kreeg een schampschot langs de [[lies (anatomie)|rechterlies]] en [[onderbuik]], maar herstelde van deze verwondingen. Daarna was hij vanaf juni 1877 waarnemend militair en civiel gezaghebber in Atjeh. Tijdens de expeditie naar [[Samalanga]] en [[Meureudoe]] in 1877 verloor hij op 26 augustus in de strijd een oog. Op 22 september werd hij benoemd tot commandeur in de Militaire Willems-Orde vanwege het onderwerpen en voor de handel openen van [[Samalangan]]. In januari 1878 werd kolonel Van der Heijden benoemd tot gouverneur en militair bevelhebber in Atjeh.


[[Bestand:2Generaal van der Heijden, 1879.jpg||250px|thumb|Generaal van der Heijden en zijn troepen.]]
Waar eerdere pogingen om Atjeh te veroveren hadden gefaald, behaalde Van der Heijden successen. Drie colonnes van het KNIL, aangevuld met marechaussee, drongen Groot Atjeh binnen, het gebied dat onmiddellijk achter [[Kota Radja]] lag. De tijdens deze expeditie tot [[generaal-majoor]] bevorderde Van der Heijden drong met zijn manschappen dertig kilometer landinwaarts door. Maar ook deze veldtocht, die tot augustus 1879 duurde en gepaard ging met grote verwoestingen en zware verliezen aan beide zijden, bracht de Atjehers niet definitief op de knieën. Van der Heijden liet daarom een bezettingsmacht van 6000 militairen achter.


Met de onderwerping van de XXII en XXVI Moekims was het laatste verzet gebroken; het Atjehnese volk was eindelijk overwonnen. Langzamerhand begonnen de bewoners naar hun [[Kampong (nederzettingstype)|kampongs]] terug te keren, de lang verlaten [[rijst]]velden werden opnieuw bebouwd, [[Gevechtswapen|wapens]] en [[munitie]] werden ingeleverd en de [[Militaire verkenning|patrouilles]] konden in alle richtingen het Atjehnese gebied doorkruisen zonder ook maar op enigerlei wijze aangevallen te worden. Nog voor zijn benoeming tot [[generaal-majoor]] werd Van der Heijden benoemd tot [[Adjudant (functie)|adjudant]] van [[Willem III der Nederlanden|de Koning]] in buitengewone dienst (26 september 1878). Op 13 januari 1878 werd hij officieel benoemd tot gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en na [[Atjeh-oorlog: 1877-1881, onder leiding van Karel van der Heijden|de verovering]] van de XXII en XXVI Moekims bij keuze benoemd tot luitenant-generaal. Gedurende meer dan een jaar na deze gebeurtenissen heerstte onder het krachtige bestuur van Van der Heijden overal volkomen rust. Geen vijandelijke [[Bende (misdaad)|bendes]] vertoonden zich in dit [[tijdperk]] binnen het door de Nederlanders bezette gebied. Talrijke patrouilles, voortdurend van de verschillende [[Uitkijktoren|posten]] uitgezonden, gaven steun aan de welgezinde, langzaam terugkerende bevolking en benamen kwaadwillenden de moed om op Nederlands gebied enige vijandelijkheid te plegen. Meer en meer scheen zich de toestand van [[vrede]] te bestendigen en de Atjehnees, zich in het [[noodlot (term)|noodlot]] schikkend, tot verzoening niet ongezind. In september 1879 bezocht luitenant-generaal en commandant van het [[Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger|Nederlands Indisch leger]], [[Huibert Gerard Boumeester (militair)|Boumeester]], Atjeh ter inspectie en bracht hierover verslag uit aan [[gouverneur-generaal]] [[Johan Wilhelm van Lansberge|van Lansberge]]: ''Over het geheel genomen is de indruk van hetgeen ik te Atjeh zag zeer gunstig geweest, en ik geloof met de opperbevelhebber dat, na het schitterende resultaat van de in het afgelopen jaar ondernomen operaties, de tegenstand in Groot Atjeh voorgoed gebroken is, en ons gezag aldaar feitelijk gevestigd, al moet, om dit te bestendigen, nog veel gedaan worden eer de feitelijke oorlog als beëindigd beschouwd mag worden''<ref>[[George Frederik Willem Borel|G.F.W. Borel]]. ''Drogreden zijn geen waarheid'', bladzijde 185-186</ref> Bij de eerstesteenlegging van de [[Moskee|Mesigit]] nam, behalve een groot aantal der voornaamste hoofden van Groot-Atjeh, [[Vorst (heerser)|vorsten]] en bestuurders der [[Vazalstaat|vazalstaten]], een aantal van 6.000 Atjehnezen deel aan het ''chandoerie-feest'' (verzoeningsmaaltijd). Er werden nieuwe werken aangelegd en inziende dat dezen hen beschermden, dat de nieuwe wegen, door de gemakkelijker communicatie, bronnen werden van vermeerderde waarde van hun producten, konden de in aanbouw zijnde werken, posten, bruggen, [[Duiker (kunstwerk)|duikers]] enz. onbewaakt aan de hoede der bevolking worden overgelaten. Door de getroffen krachtige maatregelen werd de toekomst, onder Van der Heiden en zijn chef van de [[generale staf]], luitenant-kolonel [[Adriaan Rudolf Willem Gey van Pittius (1838-1896)|Gey van Pittius]], met vertrouwen tegemoet gegaan.
De opdracht aan Van der Heijden was de Atjehers een ‘voorbeeldlooze tuchtiging’ toe te dienen vanwege hun verzet. Volgens Azarja Harmanny (2009)<ref>[http://www.azarjaharmanny.nl/artikel-generaal-eenoog ‘Generaal Eenoog’] in ''Mars et Historia'', 2009, nr. 3.</ref> kwam dit neer op het platbranden van [[Kampong (nederzettingstype)|kampongs]], vernielen van rijstvelden, kappen van vruchtbomen, vernielen van voorraadschuren en wegvoeren van vee. Daarmee ontnam hij de bevolking haar middelen van bestaan. Dankzij deze harde aanpak luwde het verzet inderdaad.


===De campagne van Van Lansberge===
In januari 1880 werd Van der Heijden tot luitenant-generaal bevorderd. Atjeh was nu een gebied waar weinig werd gevochten en waar handel en landbouw zich weer herstelden. "Generaal Eenoog", zoals de inheemse bevolking hem noemde, kreeg van de regering niet de gelegenheid om zijn werk af te maken en ook de laatste tegenstand neer te slaan. Gouverneur-generaal [[Johan Wilhelm van Lansberge]] meende dat de oorlog al voorbij was en de Nederlandse regering zag dat Van der Heijdens wijze van oorlogvoering veel geld kostte.<ref>Prof. dr. P.M.H. Groen, [http://www.militairespectator.nl/sites/default/files/uitgaven/inhoudsopgave/MS%205-2013%20Groen%20Geweld%20en%20geweten.pdf ‘Geweld en geweten: Koloniale oorlogvoering en militaire ethiek in Nederlands-Indië, 1816-1941’], ''Militaire Spectator'', 2013, nr. 5</ref> Begin maart 1881 werd Van der Heijden, ondanks zijn tegenwerpingen, eervol ontheven van het ambt van Gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en op 17 maart ook van zijn functie als militair bevelhebber op [[Noordelijk Sumatra]]. Van der Heijden ontving het Grootkruis van de [[Orde van de Gouden Leeuw van Nassau]]. Het bestuur werd overgenomen door burgers onder leiding van de civiele gouverneur [[Abraham Pruijs van der Hoeven]] en het verzet laaide weer op.
[[Bestand:Samalanga 1878.jpg|thumb|left|300px|Verovering van Samalangan onder leiding van Van der Heijden (te paard) op 26 augustus 1877]]


Gouverneur-generaal van Lansberge mocht de moed hebben gehad om met het [[Tweede Atjehexpeditie|defensieve stelsel]] van generaal van Swieten te [[Atjeh-oorlog: 1877-1881, onder leiding van Karel van der Heijden|breken]], hij wilde tevens de geestelijk vader zijn van de succesvolle militaire operaties en van de - volgens hem - direct daaruit volgende instelling van een [[Atjeh-oorlog: de periode van het civiele bestuur|civiel bestuur]], als teken dat de oorlog beëindigd was. Omdat Van der Heijden een einde aan het militaire bestuur te Atjeh niet wenselijk achtte en hij niet te bewegen was vrijwillig af te treden als militair gouverneur, bediende Van Lansberge zich van andere wapens dan die der overreding, namelijk van het wapen der [[laster]]<ref>Van Lansberge schreef eerst ''wij hebben het schitterende succes van de laatste krijgsverrichtingen te danken aan generaal Van der Heijden. Aan zijn beleidvolle, doortastende optreden is het te danken dat aan de eigenlijke oorlogstoestand in Atjeh een einde is gekomen''. Tegelijkertijd schreef hij aan de [[Willem van Goltstein van Oldenaller|Minister van Koloniën]] ''dat hij zich door waarneming een ongunstig oordeel had gevormd van het bestuur van de militaire gouverneur''. 1882. [[Johannes Jacobus Wilhelmus Eliza Verstege|J.J.W.E. Verstege]]. ''Eerlijke koloniale staatslieden'', aangehaald in: 2009. [[George Frederik Willem Borel|G.F.W. Borel]]. ''Onze vestiging in Atjeh'', bladzijde 573.</ref> Uitgaande van de [[ambitie]] van Van Lansberge betekende de volgende stap dus dat Van der Heijden, zijnde ''militair'' gouverneur van Atjeh, zou moeten opstappen, om plaats te maken voor een ''civiele'' gouverneur, voor welke functie hij reeds [[Abraham Pruijs van der Hoeven|Pruijs van der Hoeven]] (resident van [[Palembang]], maar op non-activiteit gesteld) voor ogen had. Bij Koninklijk Besluit van 11 januari 1880 werd Van der Heijden bevorderd tot luitenant-generaal, nog wel op voordracht van gouverneur-generaal en minister gesteld. Hiermee werd officieel erkend dat door Van der Heijden van 23 juli 1878 tot september 1879 zowel in de betrekking als civiel gouverneur als in de betrekking van militair bevelhebber van Atjeh en Onderhorigheden uitstekende diensten bewezen waren. Deze benoeming maakte het voor Van Lansberge tevens onmogelijk om Van der Heijden een door hem ongevraagd en ongewenst ontslag aan te zeggen. Van Lansberge benoemde nu echter twee gouvernementscommissarissen voor de organisatie van het ''[[Regio|gewest]]'' Atjeh en Onderhorigheden om zo spoedig mogelijk te kunnen komen tot een afdoende organisatie van dat gewest. Hoewel hij ontkende, in een brief aan Van der Heijden, dat hij voor één van deze twee functies reeds Pruijs van der Hoeven op het oog had, werden bij gouvernementsbesluit van 30 januari 1880 Pruijs van der Hoeven en Van der Heijden benoemd tot regeringscommissarissen en in juli werden beiden naar Batavia geroepen om hun rapportages mondeling toe te lichten. Van der Heijden bleef er op aandringen dat de opperste leiding van de zaken in Atjeh in de eerste jaren aan militaire handen moest blijven toevertrouwd. Op 10 oktober 1880 werden Pruijs van der Hoeven en Van der Heijden van hun opdracht ontheven. Tevens per gouvernementsbesluit (29 oktober 1880) werd Van der Heijden uitgenodigd nieuwe voorstellen in te dienen ten aanzien van de organisatie van het inlandse bestuur te Groot-Atjeh. Die voorstellen moesten gegrond zijn op een onderzoek omtrent de actuele toestand en de instellingen onder de voormalige [[Sultan (rang)|sultans]], terwijl (schikking van 8 november 1880) aan deze opdracht uitvoering behoorde te worden gegeven in overleg met het lid van de [[Raad van Indië]] Mr. T.H. der Kinderen. Aan Der Kinderen was als gouvernementscommissaris voor de reorganisatie van het [[recht]]swezen in de [[Buitengewesten|buitenbezittingen]] het ontwerp van een regeling van het rechtswezen in Atjeh opgedragen.
== Verlof ==
In 1881 vertrok Van der Heijden voor een jaar verlof naar Nederland. Hij zou zijn geboorteland niet meer terug zien. Nadat hij op 1 februari 1882 op eigen verzoek was gepensioneerd, werd hij in 1887 op aandrang van de koning commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te [[Bronbeek]], bij Arnhem.


===Het aftreden van Van der Heijden===
Van der Heijden was [[adjudant]] van [[Willem III der Nederlanden|Willem III]] en van Koningin [[Wilhelmina der Nederlanden|Wilhelmina]] en stond bij de Oranjes zeer in de gunst. Hij werd door koningin-regentes [[Emma der Nederlanden|Emma]] in aanwezigheid van de jonge Wilhelmina op 6 juli 1895 persoonlijk toegesproken bij het verlenen van de [[Lombokkruis]]en. Een van deze kruisen was - postuum - voor de op [[Lombok]] gesneuvelde zoon van de bejaarde generaal bestemd. In 1898 werd Van der Heijden uitverkoren om tijdens de [[inhuldiging]] van Wilhelmina het [[Rijkszwaard]] te dragen.
[[Bestand:Heijden. Elseviers Maandblad. 1896.jpg|250px|thumb|Van der Heijden op Bronbeek in 1896]]


Van der Heijden ontving Der Kinderen (op 20 november 1880) te Atjeh, waarop Der Kinderen Van der Heijden meldde dat er bij Van Lansberge klachten waren gekomen met betrekking tot het plegen van onwettige en onwillekeurige daden, waaronder enkelen die onder het bereik van de [[Strafwetboek|strafwet]] zouden vallen, dat een onderzoek door rechter-commissarissen grote opschudding zou verwekken en dat Van der Heijden derhalve een verlof wegens ziekte naar Nederland aan moest vragen. Van der Heijden weigerde dit omdat hij zich van geen kwade daad bewust was. Gedurende zijn aanwezigheid te Atjeh informeerde Der Kinderen bij diverse officieren, hoog en laag in rang, welke grieven zij tegen Van der Heijden zouden hebben en vertelde rond dat Van der Heijden als civiel gouverneur niet op zijn plaats zou zijn. Volgens een zeer geheime boodschap van Van Lansberge werd aan Van der Heijden nu slechts de keuze gelaten tussen de indiening van ontslag binnen veertien dagen en een [[Arrestatie|strafrechtelijke vervolging]]. Had Van der Heijden echter ''strafwaardige'' handelingen gepleegd, dan had Van Lansberge, na Van der Heijdens weigering om een verlof of tot het indienen van zijn ontslag, uit de aard der zaak [[Rechterlijke macht|justitie]] op hem af moeten sturen maar dat gebeurde niet. Per telegram van 11 maart 1881 werd Van der Heijden medegedeeld dat ingevolge een Koninklijke Machtiging te Atjeh het civiele bestuur was ingevoerd en dat hij ''eervol'' was ontheven van het ambt van gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en vervangen werd door een civiel gouverneur, te weten Pruijs van der Hoeven, die op 6 april aankwam. Dezelfde dag werden het civiele bestuur en het bevel over de troepen door Van der Heijden overgegeven aan de nieuwe titularissen. Van 17 april tot 23 mei 1881 verbleef Van der Heijden nog in Batavia. Toen, en evenmin na zijn vertrek naar Nederland, werd hem langs officiële of wettelijke weg, noch door de regering noch door justitie enige mededeling gedaan van strafwaardige handelingen, die hij als gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden, tevens militair bevelhebber, ten laste zouden worden gelegd. Minister [[Willem van Goltstein van Oldenaller|Goltstein]] schilderde intussen Van der Heijdens bewind op Atjeh af als een bestuur, zich kenmerkend door militaire willekeur, het vertrouwen missend van de bevolking. Op 18 november 1881 verklaarde hij zelfs in de [[Tweede Kamer der Staten-Generaal|Tweede Kamer]] dat Van der Heijden als civiel bestuurder, als politiek man, niet geheel voldaan had aan hetgeen van hem verwacht mocht worden, niet geheel gehandeld had zoals het zijns inziens behoorde.<ref>In de Kamerzitting van 17 maart 1880 sprak de afgevaardigde Rutgers van Rozenburg: ''Er is niemand van ons die een ogenblik geloof heeft gehecht aan de laster, die ten aanzien van het Indische leger ten toon werd gespreid; niemand die hem niet toeschreef aan de partij der zachtzinnigheid, die, nadat haar systeem na vijf jaar volstrekt faalde het niet zetten kon dat het tegenovergestelde systeem, dat van generaal van der Heijden, werkte, en die daarom de roem trachtte te verkleinen door beschuldigingen van barbaarse handelingen. Niemand van ons twijfelt aan de leugenachtigheid van die aantijgingen''. 2009. G.F.W. Borel. Bladzijde 576, noot 959</ref>
Hij overleed op 74-jarige leeftijd te Arnhem aan een [[hartaanval]]. Hij ligt begraven op de Arnhemse begraafplaats [[Moscowa]].


==Terugkeer in Nederland==
== Onderscheidingen ==
[[Bestand:Karel van der Heijden2.jpg||thumb|left|Van der Heijden in de rang van kolonel]]
In 1882 was Van der Heijden benoemd tot [[Grootkruis]] in de [[Orde van de Eikenkroon]]. Hij was ook Ridder in de [[Orde van de Nederlandse Leeuw]], drager van het [[Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven]] met vier gespen en de [[Atjeh-medaille 1873-1874]]. Als oud-officier én onderofficier droeg hij zowel het
[[Onderscheidingsteken voor Langdurige, Eerlijke en Trouwe Dienst]] als onderofficier, als het [[Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier]]. Frankrijk maakte hem Officier in de [[Orde van de Academische Palmen|"Ordre l’Instruction Publique"]]


Op 23 mei 1881 vertrok Van der Heijden naar Nederland. Het telegram, door enkele hoofden uit Atjeh, op eigen kosten naar Z.M. de Koning verzonden, waarbij verzocht werd het ontslag van hem in te trekken, had niet mogen baten. Bij zijn aankomst was de laster hem vooruit gesneld. Er was geen regeringspersoon om hem, namens het Nederlandse volk, hulde te bewijzen. De uitslag van een onderzoekscommissie luidde: ''dat de verkregen inlichtingen en overgelegde stukken niets aan het licht hebben gebracht, dat het recht geeft, tot een beschuldiging van wreedheid tegen het Atjehnese legerbestuur, noch tot het in verdenking brengen van de eer en goede naam van generaal van der Heijden.'' Op 17 november 1887 werd Van der Heijden benoemd tot commandant van [[Bronbeek]]. Zijn adjudant en vriend was daar majoor [[Heinrich Friedrich Valentin Moriz Schwing|Schwing]]. In juni 1891 werd hij benoemd tot adjudant van H.M. [[Wilhelmina der Nederlanden|de Koningin]] in buitengewone dienst en op 18 november 1894 sneuvelde zijn zoon [[Hubert Adrien Charles van der Heijden|Hubert]] tijdens de [[Pacificatie van Lombok|Lombok-expeditie]]. Vroeg in het jaar 1900 werd Van der Heijden ernstig ziek en overleed op 26 januari. Als commandant van Bronbeek werd hij opgevolgd door luitenant-kolonel [[Nicolaas Cornelis van Heurn|Van Heurn]].
== Literatuur ==
 
* K. van der Heijden, "Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden Juli en Aug. 1866" (den Haag 1867)
* H.C. Zentgraaff, "Atjeh" in de Indische Encyclopaedie.  
* Het Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave "Madjoe".
* De Militaire dagjournalen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant K. van der Heijden.(Rijksarchief). 
* De Militaire verslagen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant,.(Rijksarchief).
* J.J.W.E. Verstege, "Memorie naar aanleiding van het voorgevallene op 18 November 1881 in de 2e Kamer der Staten Generaal", 's Gravenhage 1882.
* L.F.A. Winckel, "levensbeschrijving van Generaal K. van der Heyden" en "De Militaire loopbaan van den Luitenant-Generaal K. van der Heyden", Utrecht 1896, met een portret door Jan Veth.
* W.A. van Rees, "De Bandjermansinse krijg", Arnhem 1863.
* E.B. Kielstra, "Beschrijving van den Atjehoorlog",'s Gravenhage 1883-84.
 
== Externe link ==
 
* Een zeer uitgebreid artikel op [http://www.cervantes.nu/LetterstoElizabeth/19981111JHLH.html]
 
{{wikisource|Toost van Koning Willem III en antwoord van Karel van der Heijden in 1881.}}
{{wikisource|De begrafenis van generaal Van der Heijden op woensdag 31 Januari 1900 in "Het Vaderland".}}
{{wikisource|Beschrijving van de onthulling van een monument voor Karel van der Heyden in "Het Vaderland". }}
 
[[Categorie:Ridder in de Militaire Willems-Orde|Heijden, Karel van der]]
[[Categorie:Officier in de Militaire Willems-Orde|Heijden, Karel van der]]
[[Categorie:Commandeur in de Militaire Willems-Orde|Heijden, Karel van der]]
[[Categorie:Nederlands militair|Heijden, Karel van der]]
Op 17 november 1887 werd Van der Heijden benoemd tot commandant van [[Bronbeek]]. Zijn adjudant en vriend was daar majoor [[Heinrich Friedrich Valentin Moriz Schwing|Schwing]]. In juni 1891 werd hij benoemd tot adjudant van H.M. [[Wilhelmina der Nederlanden|de Koningin]] in buitengewone dienst en op 18 november 1894 sneuvelde zijn zoon [[Hubert Adrien Charles van der Heijden|Hubert]] tijdens de [[Pacificatie van Lombok|Lombok-expeditie]]. Vroeg in het jaar 1900 werd Van der Heijden ernstig ziek en overleed op 26 januari. Als commandant van Bronbeek werd hij opgevolgd door luitenant-kolonel [[Nicolaas Cornelis van Heurn|Van Heurn]].


Van der Heijden publiceerde onder meer ''Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden juli en aug. 1866'' (1867), ''Memorie van luitenant generaal K. van der Heijden, naar aanleiding van het voorgevallene op 18 november 1881 in de tweede kamer der Staten Generaal. '' (1881) en de ''De Militaire dagjournalen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant.'' Zijn zoon [[Eeldert Christiaan van der Heijden|Eeldert Christiaan]] werd voor zijn verrichtingen tijdens de Lombok-expeditie, waar zijn broer sneuvelde, benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde.
Van der Heijden publiceerde onder meer ''Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden juli en aug. 1866'' (1867), ''Memorie van luitenant generaal K. van der Heijden, naar aanleiding van het voorgevallene op 18 november 1881 in de tweede kamer der Staten Generaal. '' (1881) en de ''De Militaire dagjournalen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant.'' Zijn zoon [[Eeldert Christiaan van der Heijden|Eeldert Christiaan]] werd voor zijn verrichtingen tijdens de Lombok-expeditie, waar zijn broer sneuvelde, benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde.
Regel 93: Regel 116:
* H.C. Zentgraaff. ''Atjeh'' in de Indische Encyclopaedie.
* H.C. Zentgraaff. ''Atjeh'' in de Indische Encyclopaedie.
* Het Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave ''Madjoe.''
* Het Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave ''Madjoe.''
* 2009. G.F.W. Borel. ''Onze vestiging in Atjeh, drogredenen zijn geen waarheid.'' Eburon, Delft.
* 1878 en 1880. G.F.W. Borel. ''Onze vestiging in Atjeh, drogredenen zijn geen waarheid.'' opnieuw uitgegeven door Eburon, Delft in 2009.
* [http://www.atchin.nl/Atchin/Home.html Informatie over Atjeh-officieren]
}}
}}
{{Commonscat|Karel van der Heijden}}
{{Commonscat|Karel van der Heijden}}

Versie van 19 apr 2016 07:09

rel=nofollow

Karel van der Heijden (Batavia, 12 januari 1826 - Bronbeek, 26 januari 1900) was een Nederlandse generaal.[1]

Vroege jaren

De jonge Van der Heijden werd in Nederland op een Arnhemse kostschool opgevoed waar hij in 1841 dienst nam in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). In 1848 maakte hij als sergeant de tweede expeditie tegen Bali mee, en in 1849 de derde expeditie tegen Bali. Op 11 december van dat jaar werd hij benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde. In 1850 legde hij met goed gevolg zijn officiersexamen af en nam nog in hetzelfde jaar als luitenant deel aan de gevechten in Palembang. In 1859 werd hij controleur in de Zuidoostelijke Afdeling van Borneo en maakte daar als kapitein der infanterie de guerrillaoorlog mee van Bandjirmasin tegen de Nederlandse bezetting. In 1863 werd Van der Heijden bevorderd tot officier in de Militaire Willems-Orde.

In 1865 vertrok hij met verlof naar Europa en in juli en augustus 1866 maakte hij als gast van de Franse regering de jaarlijkse legermanoeuvres rond Châlons-sur-Marne bij. Zoals veel Nederlands-Indische officieren had Van der Heijden literaire aspiraties, hij publiceerde een boek over het Franse leger en zijn tactieken.

Atjeh

In 1867 werd hij benoemd tot majoor en gewestelijk militair commandant van Banka. In 1872 werd hij luitenant-kolonel en in deze rang nam hij in 1874 deel aan de campagne om de Atjehse kraton te veroveren. Generaal Köhler was dat in 1873 niet gelukt. Na een periode als militair commandant in Semarang en Padang keerde hij als kolonel terug naar het nog steeds onrustige Atjeh.

Op 23 januari 1874 werd kolonel Van der Heijden tijdens de tweede expeditie naar Atjeh vrij ernstig gewond. Hij kreeg een schampschot langs de rechterlies en onderbuik, maar herstelde van deze verwondingen. Daarna was hij vanaf juni 1877 waarnemend militair en civiel gezaghebber in Atjeh. Tijdens de expeditie naar Samalanga en Meureudoe in 1877 verloor hij op 26 augustus in de strijd een oog. Op 22 september werd hij benoemd tot commandeur in de Militaire Willems-Orde vanwege het onderwerpen en voor de handel openen van Samalangan. In januari 1878 werd kolonel Van der Heijden benoemd tot gouverneur en militair bevelhebber in Atjeh.

Waar eerdere pogingen om Atjeh te veroveren hadden gefaald, behaalde Van der Heijden successen. Drie colonnes van het KNIL, aangevuld met marechaussee, drongen Groot Atjeh binnen, het gebied dat onmiddellijk achter Kota Radja lag. De tijdens deze expeditie tot generaal-majoor bevorderde Van der Heijden drong met zijn manschappen dertig kilometer landinwaarts door. Maar ook deze veldtocht, die tot augustus 1879 duurde en gepaard ging met grote verwoestingen en zware verliezen aan beide zijden, bracht de Atjehers niet definitief op de knieën. Van der Heijden liet daarom een bezettingsmacht van 6000 militairen achter.

De opdracht aan Van der Heijden was de Atjehers een ‘voorbeeldlooze tuchtiging’ toe te dienen vanwege hun verzet. Volgens Azarja Harmanny (2009)[2] kwam dit neer op het platbranden van kampongs, vernielen van rijstvelden, kappen van vruchtbomen, vernielen van voorraadschuren en wegvoeren van vee. Daarmee ontnam hij de bevolking haar middelen van bestaan. Dankzij deze harde aanpak luwde het verzet inderdaad.

In januari 1880 werd Van der Heijden tot luitenant-generaal bevorderd. Atjeh was nu een gebied waar weinig werd gevochten en waar handel en landbouw zich weer herstelden. "Generaal Eenoog", zoals de inheemse bevolking hem noemde, kreeg van de regering niet de gelegenheid om zijn werk af te maken en ook de laatste tegenstand neer te slaan. Gouverneur-generaal Johan Wilhelm van Lansberge meende dat de oorlog al voorbij was en de Nederlandse regering zag dat Van der Heijdens wijze van oorlogvoering veel geld kostte.[3] Begin maart 1881 werd Van der Heijden, ondanks zijn tegenwerpingen, eervol ontheven van het ambt van Gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en op 17 maart ook van zijn functie als militair bevelhebber op Noordelijk Sumatra. Van der Heijden ontving het Grootkruis van de Orde van de Gouden Leeuw van Nassau. Het bestuur werd overgenomen door burgers onder leiding van de civiele gouverneur Abraham Pruijs van der Hoeven en het verzet laaide weer op.

Verlof

In 1881 vertrok Van der Heijden voor een jaar verlof naar Nederland. Hij zou zijn geboorteland niet meer terug zien. Nadat hij op 1 februari 1882 op eigen verzoek was gepensioneerd, werd hij in 1887 op aandrang van de koning commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, bij Arnhem.

Van der Heijden was adjudant van Willem III en van Koningin Wilhelmina en stond bij de Oranjes zeer in de gunst. Hij werd door koningin-regentes Emma in aanwezigheid van de jonge Wilhelmina op 6 juli 1895 persoonlijk toegesproken bij het verlenen van de Lombokkruisen. Een van deze kruisen was - postuum - voor de op Lombok gesneuvelde zoon van de bejaarde generaal bestemd. In 1898 werd Van der Heijden uitverkoren om tijdens de inhuldiging van Wilhelmina het Rijkszwaard te dragen.

Hij overleed op 74-jarige leeftijd te Arnhem aan een hartaanval. Hij ligt begraven op de Arnhemse begraafplaats Moscowa.

Onderscheidingen

In 1882 was Van der Heijden benoemd tot Grootkruis in de Orde van de Eikenkroon. Hij was ook Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, drager van het Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven met vier gespen en de Atjeh-medaille 1873-1874. Als oud-officier én onderofficier droeg hij zowel het Onderscheidingsteken voor Langdurige, Eerlijke en Trouwe Dienst als onderofficier, als het Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier. Frankrijk maakte hem Officier in de "Ordre l’Instruction Publique"

Literatuur

  • K. van der Heijden, "Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden Juli en Aug. 1866" (den Haag 1867)
  • H.C. Zentgraaff, "Atjeh" in de Indische Encyclopaedie.
  • Het Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave "Madjoe".
  • De Militaire dagjournalen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant K. van der Heijden.(Rijksarchief).
  • De Militaire verslagen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant,.(Rijksarchief).
  • J.J.W.E. Verstege, "Memorie naar aanleiding van het voorgevallene op 18 November 1881 in de 2e Kamer der Staten Generaal", 's Gravenhage 1882.
  • L.F.A. Winckel, "levensbeschrijving van Generaal K. van der Heyden" en "De Militaire loopbaan van den Luitenant-Generaal K. van der Heyden", Utrecht 1896, met een portret door Jan Veth.
  • W.A. van Rees, "De Bandjermansinse krijg", Arnhem 1863.
  • E.B. Kielstra, "Beschrijving van den Atjehoorlog",'s Gravenhage 1883-84.

Externe link

  • Een zeer uitgebreid artikel op [1]

Wikisource  Toost van Koning Willem III en antwoord van Karel van der Heijden in 1881. op Wikisource

Wikisource  De begrafenis van generaal Van der Heijden op woensdag 31 Januari 1900 in "Het Vaderland". op Wikisource

Wikisource  Beschrijving van de onthulling van een monument voor Karel van der Heyden in "Het Vaderland". op Wikisource Op 17 november 1887 werd Van der Heijden benoemd tot commandant van Bronbeek. Zijn adjudant en vriend was daar majoor Schwing. In juni 1891 werd hij benoemd tot adjudant van H.M. de Koningin in buitengewone dienst en op 18 november 1894 sneuvelde zijn zoon Hubert tijdens de Lombok-expeditie. Vroeg in het jaar 1900 werd Van der Heijden ernstig ziek en overleed op 26 januari. Als commandant van Bronbeek werd hij opgevolgd door luitenant-kolonel Van Heurn.

Van der Heijden publiceerde onder meer Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden juli en aug. 1866 (1867), Memorie van luitenant generaal K. van der Heijden, naar aanleiding van het voorgevallene op 18 november 1881 in de tweede kamer der Staten Generaal. (1881) en de De Militaire dagjournalen betreffende de Atjeh-oorlog door de commandant. Zijn zoon Eeldert Christiaan werd voor zijn verrichtingen tijdens de Lombok-expeditie, waar zijn broer sneuvelde, benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde.

Decoraties

Bestand:Heijden, Karel van der.tif
Van der Heijden ten tijde van de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
  • 1849. Ridder der Militaire Willemsorde vierde klasse (Koninklijk Besluit 11 december 1849, nr. 44): krijgsverrichtingen tegen Bali[4].
  • 1863. Ridder der Militaire Willemsorde derde klasse (Koninklijk Besluit 7 maart 1863, nr. 68): krijgsverrichtingen van Borneo in 1860 en 1861[5].
  • 1864. Krijgsonderscheidingen in de zuider -en ooster afdeling van Borneo
  • 1867. Onderscheidingsteken voor langdurige Nederlandse dienst als officier (gouvernementsbesluit, 28 november 1867).
  • Ereteken voor belangrijke krijgsbedrijven 1848-1849 (Bali), 1850-1863 (Zuid- oostkust van Borneo), 1873-1874 (Atjeh) en 1877 (Samalangan).
  • 1874. Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (onderscheiden bij de tweede expeditie tegen het rijk van Atjeh, Koninklijk Besluit 6 oktober 1874).
  • Atjeh-medaille 1873-1874.
  • 1877. Commandeur der Militaire Willemsorde (als blijk van zijne majesteits hoge tevredenheid waarop hij de onlangs tegen Samalangan (noordkust Atjeh) ondernomen expeditie heeft aangevoerd. Koninklijk Besluit 22 september 1877)[6].
  • 1879. Bij telegram d.d. 20 juni 1879 van de gouverneur-generaal de bijzondere tevredenheidsbetuiging van ZM de koning wegens de vermeestering van Glei-eng.
  • 1881, Betuiging van waardering en dank der regering voor de krachtige leiding gedurende de tijd dat hij belast is geweest met het ambt van gouverneur van Atjeh en onderhorigheden, tevens militair bevelhebber aldaar (kabinets-missive van de gouverneur-generaal, 11 maart 1881).
  • 1881. Huisorde van de Gouden Leeuw van Nassau (bij besluit van Z.M. de koning van 11 april 1881).
  • 1882. Ridder Grootkruis der Orde van de Eikenkroon (Koninklijk Besluit. 6 januari 1882).

Frankrijk benoemde hem tot officier in de "Ordre l’Instruction Publique"

Voorganger:
A.J.E. Diemont
Gouverneur van Atjeh
1877-1881
Opvolger:
A. Pruijs van der Hoeven
Voorganger:
J.C.J. Smits
Commandant van Bronbeek
1887 - 1900
Opvolger:
N.C. van Heurn

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º Volgens Kielstra zou hij een buitenechtelijk kind zijn van Hubert Joseph Jean Lambert de Stuers en een, onbekend gebleven, Boeginese vrouw en als kind zijn aangenomen door Jean van der Heyden en Wilhelmina Siebing (bron: Kielstra, E.B. (1911) Heyden, Karel van der in Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1).
  2. º ‘Generaal Eenoog’ in Mars et Historia, 2009, nr. 3.
  3. º Prof. dr. P.M.H. Groen, ‘Geweld en geweten: Koloniale oorlogvoering en militaire ethiek in Nederlands-Indië, 1816-1941’, Militaire Spectator, 2013, nr. 5
  4. º (nl) Militaire Willems-Orde: Heyden, K. van der, niveau MWO 4. Gezien op 30 maart 2016.
  5. º (nl) Militaire Willems-Orde: Heyden, K. van der, niveau MWO 3. Gezien op 30 maart 2016.
  6. º (nl) Militaire Willems-Orde: Heyden, K. van der, niveau MWO 2. Gezien op 30 maart 2016.
rel=nofollow
  • 1865. W.A. van Rees. De Bandjermansinse krijg. Arnhem.
  • 1882. K. van der Heijden. Memorie van luitenant-generaal Karel van der Heijden naar aanleiding van het voorgevallene op 18 november 1881 in de Tweede Kamer der Staten Generaal. Henri J. Stemberg. Den Haag.
  • 1883-84. E.B. Kielstra. Beschrijving van den Atjehoorlog. Den Haag
  • 1896. L.F.A. Winckel. Levensbeschrijving van Generaal K. van der Heyden en De Militaire loopbaan van den Luitenant-Generaal K. van der Heyden. Utrecht. Met een portret door Jan Veth.
  • H.C. Zentgraaff. Atjeh in de Indische Encyclopaedie.
  • Het Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave Madjoe.
  • 1878 en 1880. G.F.W. Borel. Onze vestiging in Atjeh, drogredenen zijn geen waarheid. opnieuw uitgegeven door Eburon, Delft in 2009.
rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Karel van der Heijden op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Wikisource  Toost van Koning Willem III en antwoord van Karel van der Heijden in 1881. op Wikisource

Wikisource  De begrafenis van generaal Van der Heijden op woensdag 31 januari 1900 in "Het Vaderland". op Wikisource

Wikisource  Beschrijving van de onthulling van een monument voor Karel van der Heyden in "Het Vaderland". op Wikisource